Onderricht 7 november 2017


Bron: Alla SELAWRY, Filokalia. Het innerlijk gebed, Ankh-Hermes, Deventer.

‘Meditatie’ heet in de Filokalia ‘het geestelijke gebed’, of ‘het innerlijke gebed’,
of ook wel ‘het gebed van het hart’.
Het onderricht van de Filokalia wijst erop dat dit gebed universeel is
en het als gemeenschappelijke kenmerk in alle tradities
het rustig en aandachtig op het ritme van de ademhaling herhalen
van een mantra of een gebedswoord bevat.
Dit gebed is een uitdrukking van het verlangen naar eenheid en harmonie.
Eenheid en harmonie met zichzelf,
met de medemens, met de natuur, met al wat leeft.
In gelovige en zeker ook in de christelijke traditie
is het ook een uiting van verlangen naar eenheid met God.
Het is evenzeer een inoefenen en een beleven van de verlangde eenheid.
De inoefening en de beleving van die eenheid is gelegen
in het aandachtig herhalen van de mantra
waardoor we alles wat ons uit de eenheid wegvoert leren loslaten:
gedachten, beelden, emoties, fantasieën, plannenmakerij....


Het is het bidden waarbij ook het ‘ik’ verdwijnt.
Het verlies van het controlerende ik stuit op verzet.
Daarom willen velen van meditatie niets weten.
Wat in het mediteren ook oplost is de dualiteit van het ik-hier
dat zich tegenover het jij-daar geplaatst weet.
Ook de dualiteit van het lichamelijk uiterlijk en het geestelijk innerlijk.
Dan komt het weten dat het uiterlijke, dat begeerlijk en tijdelijk en vergankelijk is,
niet tot het wezenlijke van de mens behoort,
maar dat dit wezenlijke zich in de mens bevindt.
Spoedig komt men tot de ontdekking dat, als men zich aan dat uiterlijke hecht,
men vervreemdt van zichzelf, geen eenheid meer beleeft,
geen innerlijk leven meer heeft,
alleen het ‘innerlijke leven’ van het gehecht zijn aan het uiterlijke.
Het wezenlijk in ons is de aanwezigheid van de onvoorwaardelijke liefde van God.
Voor de ontwikkeling van de liefdevolle en vreugdevolle mens
is eenheid met dat wezenlijke ‘wezenlijk’.
Het innerlijk gebed is een weg naar die eenheid,
is een weg naar het huis van de Vader, is ‘coming home’.
Het aandachtig richten van ons innerlijke, van onze geest en ons hart op God,
kan maar als ook ‘uiterlijke leven’ gericht, geordend is op het goede,
op God, op zijn wil.
De integratie van meditatie in het leven kan maar vruchtbaar zijn
als naast de inspanning, de wil en de trouw aan de meditatie
er ook het streven is naar het juiste handelen
en een goed werkzaam leven van dienstbaarheid, soberheid,
andere vormen van gebed, lezing en overweging van de Schrift
en een correct gedrag van respect en eerbied.
Van groot belang is ook dat al dat werkzame geschiedt met wat we een meditatieve of contemplatieve ingesteldheid noemen.
Deze houdt in dat
- we het goede dat we doen/te doen hebben beschouwen als de wil van God;
- we dit doen zonder haast, haast die er op wijst dat we iets te presteren hebben;
- we dit doen met aandacht;
- we dit alles doen met trouw aan de vereiste tijd en plaats;
- we alles zo goed mogelijk trachten te doen maar toch ook aanvaarden dat we ons geen zorgen moeten maken over perfectie en resultaat (geen perfectionistische strevers zijn);
- we het goede ook doen zonder overmatigheid, d.w.z. zonder onze gezondheid in gevaar te brengen, zonder prestatiegerichtheid;
- we het goede in ieder geval ook doen zonder angst om in het bidden te kort te schieten en dat we ook durven tijd spenderen voor het gebed zonder de angst in het goede doen te kort te schieten.
Het is niet verkeerd stil te staan bij goede gedachten
en met een dankbaar hart te denken aan het goede
dat we mochten ontvangen en ook aan het goede dat we konden doen.
Het ontwikkelen van een deemoedige geest en een deemoedig hart,
van het bewustzijn van onvolmaaktheid is ook niet slecht.
Maar als we mediteren laten we alle denken en overwegingen los
die de meditatie kunnen inleiden of vruchtbaar kunnen volgen.
En wat gezegd is over de ingesteldheid bij het goede doen,
geldt uiteraard ook voor het mediteren:
- we mogen het beschouwen als Gods wil, want zijn wil maakt Hij bekend in het diepe verlangen naar eenheid dat Hij zelf in ons hart legt;
- meditatie is geen prestatie maar wel een oefening in aandacht en de hoogste vorm van gebed is met je geest en je hart, met al je aandacht van geest en hart, bij God te zijn;
- meditatie vereist trouw aan tijden, aan duur, aan plaats, aan houding, aan je mantra ook;
- verstrooidheid laat ons niet ontmoedigen - we keren terug naar de mantra, naar ons gebedswoord en zo ook naar ons centrum;
- de duur van de meditatietijd is niet bepalend voor de kwaliteit ervan, maar we houden ons de goede duur en gaan zelden ook langer willen ‘presteren’;
- we zijn trouw aan de meditatietijd en ook aan ons geregeld samen mediteren, maar we hebben er absoluut geen gewetensprobleem mee als het noodzakelijke goede werken ons van onze meditatietijd wegtrok (we hebben het wel over het zich plots noodzakelijk aandienende werk en niet de activiteit die we zo belangrijk achten omdat we er ons goed bij voelen).