Tekst en onderricht juni 2019

DE BIJBEL BLIJFT INSPIREREN
11 juni 2019
GODS LIEFDE AAN DEN LIJVE ERVAREN
 “Hij is de aantrekkelijkheid zelf.” (Hooglied 5, 2-16)

Bijbellezing uit het Hooglied:

5, 2 Ik sliep, maar mijn hart was wakker.
Daar hoorde ik mijn geliefde kloppen:
Doe open, mijn zuster, mijn vriendin, mijn duifje, mijn schoonste.
Mijn hoofd is nat van de dauw,
mijn lokken zijn vochtig van de nachtelijke nevels.
3 Maar ik heb mijn kleed al uitgetrokken, moet ik mij weer aankleden?
Ik heb mijn voeten gewassen, moeten ze weer vuil worden?
4 Daarop stak mijn lief zijn hand door het klinkgat.
Ik kreeg met hem te doen
5 en stond op om de deur te openen voor mijn lief.
Mijn handen dropen van mirre,
van mijn vingers vloeide de mirre op de handgrepen van de sluitboom.
6 Ik opende de deur voor mijn lief, maar mijn lief was weg, verdwenen.
Ik ging achter hem aan, ik zocht naar hem, maar vond hem niet.
Ik riep naar hem, maar er kwam geen antwoord.
7 Daar stiet ik op de wachters die de stad doorkruisten.
Zij sloegen mij, verwondden mij,
ze rukten me mijn sluier af, de wachters van de stad!
8 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,
als u mijn lief vindt, zeg hem dat ik ziek ben van liefde!
9 Wat onderscheidt uw lief van ieder ander, schoonste der vrouwen?
Wat onderscheidt uw lief van ieder ander,
dat u ons met zoveel klem daarom smeekt?
10 Mijn lief is blank en blozend, onder tienduizend anderen is hij te herkennen.
11 Zijn hoofd is van het zuiverste goud, zijn lokken zijn dadelristen, ravezwart.
12 Zijn ogen zijn duiven aan stromende beken,
die zich wassen in melk en baden in overvloed.
13 Zijn wangen zijn een balsemgaard, torens van reukwerken.
Zijn lippen zijn lelies, zij druipen van vloeibare mirre.
14 Zijn armen zijn staven van goud, met chrysoliet bezet.
Zijn lijf is van gepolijst ivoor, afgezet met saffieren.
15 Zijn dijen zijn zuilen van albast, rustend op voetstukken van zuiver goud.
Zijn gestalte is als de Libanon, rijzig als een ceder.
16 Zijn mond is een en al zoetigheid. Hij is de aantrekkelijkheid zelf.
Zo is mijn lief, zo is mijn vriend, dochters van Jeruzalem.



Lezing uit Hans AUSLOOS en Bénédicte LEMMELIJN, De bijbel: een (g)oude(n) gids. Bijbelse antwoorden op menselijke vragen:

Als manifestatie van de ‘goddelijke’ liefde
krijgt de erotisch-seksuele liefde dankzij Hooglied
niet alleen een plaats in de bijbel,
maar ook in de joods-christelijke traditie.
Liefde en seksualiteit zijn niet zondig en slecht.
Hooglied legt integendeel getuigenis af van de stellige overtuiging
dat dankzij de seksualiteit het verloren paradijs kan worden herwonnen,
het meest diepmenselijke een uitdrukking vinden kan
en het goddelijke in onze werkelijkheid ‘tastbaar’ aanwezig blijken kan.

Duiding:

Ik zou graag deze duiding beginnen met een heel kort citaat
uit het werk van de Britse joodse rabbijn Lionel Blue.
Deelnemers aan de laatste abdijdagen in Orval herinneren het zich nog wellicht.
Het is een antwoord op de vraag wat we als spirituele mensen het meest nodig hebben:
aardse liefde of mystieke liefde?
Blue beantwoordt de vraag niet duidelijk eenzijdig maar stelt:
De aardse liefde zorgt er tenminste voor dat de wereld blijft draaien
en dat mystici het levenslicht aanschouwen.
Het boek Hooglied, ook wel Hooglied van de Liefde genoemd,
gaat wel degelijk over aardse liefde, over verliefdheid en liefde,
over het minnespel tussen man en vrouw, over erotiek en seksualiteit.
In het Hebreeuws heet het boek ‘sjir hasjirim’, het ‘lied der liederen’,
dat betekent eigenlijk zoveel als ‘het belangrijkste lied’.
De traditie schrijft het toe aan koning Salomo die regeerde van 970 tot 931 v.C.
Maar de eindredactie van het boek greep plaats in de 4de of 3de eeuw.
De grote vraag die het boek stelt is,
waarom dit boek vol profane liefdespoëzie
waarin God noch de naam van God niet éénmaal voorkomt,
een plaats heeft in de Joodse bijbel
en deze plaats behouden heeft in de christelijke bijbel.
Een klassieke verklaring, vooral in christelijke kringen
en duidelijk in christelijk mystieke kringen is deze,
dat de liefdesrelatie tussen man en vrouw gezien kan worden
als een metafoor, als een allegorische gelijkenis
voor de liefdesrelatie tussen God en Israël en tussen God en de mens,
en voor christelijke ogen tussen Christus en de Kerk
of tussen Christus en een godgewijde religieuze.
Dat laatste is in ieder geval een duidelijke interpretatie achteraf
die niets zegt over de inhoud van het boek,
noch over de motieven van de samenstellers van de Joodse bijbel.
Deze kenden wel het gegeven dat de relatie tussen man en vrouw
door de profeten vaak werd gebruikt om de relatie tussen het volk en God aan te duiden,
maar dan meestal om de ontrouw van het volk te vergelijken
met de ontrouw van een vrouw aan haar man.
Helaas wordt God nooit vergeleken met een door haar man bedrogen vrouw.
Maar van dergelijke huwelijksproblemen is er in het Hooglied geen sprake.
De verliefdheid stroomt er door alle verzen
en de erotische taal en symboliek is er met emmers te scheppen.
Het is duidelijk dat de samenstellers van de Joodse bijbel
deze verliefdheid en erotiek een plaats in hun bijbel hebben gegeven
omdat deze het doel van die bijbel dienen:
duidelijk maken wie God is,
wat Hij voor zijn volk en de mens doet
en wat Hij van de mens verwacht.
Gods eerste weldaad is de schepping van de aarde als paradijs
en ook de schepping van man en vrouw is een paradijselijk gegeven.
Dit paradijselijke leven is een leven in éénheid met God, met elkaar
en getekend door diepe vrede en vreugde, een deelname aan Gods wezen zelf.
Hoogmoed en angst hebben de mens uit die eenheid en uit dat paradijs weggehaald.
Voor de Joodse mens na de ballingschap is het duidelijk
dat God door het schenken van zijn geboden, van zijn wijsheid en van zijn geest,
de mens terug wil voeren naar dat paradijselijk bestaan,
naar een leven van diepe vrede en vreugde,
van éénheid met God en diepe verbondenheid met mensen.
Voor de Joodse mens is de ervaring van dat thuiskomen
niet in de eerste plaats een kwestie van een leven na de dood,
maar is dat te ervaren in dit aardse leven.
Daarom heeft God de mens toegerust met allerlei ‘vermogens’
om het paradijs te ervaren, om eenheid met Hem te ervaren,
om in éénheid met God op aarde te kunnen leven,
om zijn beeld en gelijkenis te zijn.
In het boek Wijsheid van Jezus Sirach treffen we een mooie lijst van die vermogens aan:
De Heer heeft de mensen uit de aarde geschapen
en de mensen keren tot de aarde terug.
Hij schonk hun een aantal dagen en een bestemde tijd
maar gaf hun wel macht over de dingen op de aarde.
Hij heeft hen dus bekleed met een kracht als de zijne
en hen daardoor gemaakt naar zijn beeld.
Hij heeft hun tong gevormd en hun ogen en hun oren
en hun een hart gegeven om te denken.
Hij heeft hen bovendien vervuld met onderscheidingsvermogen,
Hij toonde hen dus het goed en het kwaad.
Hij heeft zijn oog in hun hart geplant
om hen te laten zien hoe wonderbaar zijn werken zijn.
Hij heeft hen ook kennis geschonken
en Hij gaf hen de wet van het leven als erfdeel.
Verwonderlijk voor ons is te lezen
dat het hart het denkvermogen is.
We zouden eerder willen horen:
God heeft de mensen een hart gegeven om lief te hebben.
Welnu, het Hebreeuwse werkwoord voor ‘denken’, jada’,
betekent evenzeer ‘bekennen’, liefhebben in de zin van ‘seksueel verkeren met’.
Ook op andere plaatsen van het Oude Testament is het duidelijk
dat het vermogen om lief te hebben, de seksuele kracht, seksualiteit,
als een gave van God wordt beschouwd,
een vermogen om het paradijs te ervaren, om éénheid met God te ervaren.
Uiteraard ook het zorgzame en liefdevolle samenzijn en samenleven.
Maar dus ook seksualiteit in de enge zin van het woord,
zolang deze opgenomen en geïntegreerd is in ‘liefde’,
in de zorg voor het leven, het geluk en het welzijn van de geliefde.
Deze liefde maakt de mens tot beeld en gelijkenis van God,
omvormt en transformeert de mens, tilt de mens boven zichzelf uit,
plaatst de mens in eenheid met God, in het paradijs.
De meest zekere Godservaring voor mensen
en tevens de meest toegankelijke is het verlangen om lief te hebben
en het weten bemind te zijn.
Het is zonneklaar dat voor de oudtestamentische mens en voor de joodse mens
in dat ervaringsgegeven seksualiteit een plaats heeft.
De argwaan en negatieve benadering van seksualiteit door latere kerkvaders
en weerspiegeld in de oude seksuele moraal van de kerk, is zeker niet bijbels.
Wel kan gezegd worden dat van de minnemystiek van het Hooglied
weinig terug te vinden is in het Nieuwe Testament.
niet in de geschriften van Paulus, maar ook niet in de evangelies
en zelfs niet in het Johannesevangelie en de brieven van de apostel Johannes,
waar de liefde hoogtij viert.
Nochtans ontbreekt het daar niet aan liefde.
De passage in de eerste brief aan de Korintiërs
die een onvergelijkelijke beschrijving van de liefde bevat,
wordt niet voor niet ook het ‘Hooglied van de liefde’ genoemd.
En in geen enkel religieus geschrift komt de liefde als levenswet
duidelijker aan bod als in de brieven van de apostel Johannes
en in het Johannesevangelie.
We herhalen: het is er levenswet, een gebod,
dat aangeeft wat we moeten doen
om diepe vrede en volkomen vreugde te verwerven.
Jezus Sirach zegt:
Hij heeft hen ook kennis geschonken
en Hij gaf hen de wet van het leven als erfdeel.
De apostel Johannes maakt duidelijk
dat alleen wie de levenswet van de liefde volgt
kennis van God kan hebben, éénheid met God kan ervaren.
Zorg voor de naaste en respect voor de waardigheid van de medemens
staat hier voorop: de agapè, de caritas.
De beleving daarvan is hetgeen het Rijk Gods opbouwt.
Maar eros die in deze agapè is geïntegreerd is dat evenzeer.
Dat is de boodschap die de oudtestamentische spirituele leraren
met het Hooglied wilden doorgeven.