Tekst en Onderricht maart 2017
14 maart 2017
en vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren
EEN ONGELOOFLIJK LIEFHEBBENDE GOD
“…want Ik ben God, Ik ben geen mens,
Ik ben de heilige in uw midden.” (Hosea 11, 1-9)
Bijbellezing uit de profeet Hosea:
11,1 Toen Israël nog jong was, kreeg Ik hem lief
en uit Egypte heb Ik hem geroepen, mijn zoon.
2 Maar hoe Ik hem ook riep, zij liepen van Mij weg,
ja, zij brachten offers aan de Baäls en brandden wierook voor de godenbeelden,
3 en dat terwijl Ik toch degene ben die Efraim heeft leren lopen,
die hem bij zijn armen heeft gevat.
Zij echter wilden maar niet weten dat Ik het was die hen behoedde.
4 Met zachte leidsels heb Ik hen gemend, met teugels van liefde.
Ik was voor hen als degenen die het juk optillen wanneer het tegen de kaken drukt.
Ik reikte hem zijn voedsel toe.
5 Moet hij dan niet terugkeren naar Egypte en zal Assur niet zijn koning worden,
nu zij weigeren zich te bekeren?
6 Het zwaard zal rondgaan in hun steden,
het zal hun grendels breken en het zal hen verslinden om wat zij beraamden.
7 Mijn volk verhangt zich aan zijn ontrouw jegens Mij.
Zij roepen Baäl wel aan, maar die maakt hen niet los uit de strop.
8 Hoe zou Ik echter u kunnen prijsgeven, Efraim, u kunnen overleveren, Israël?
Hoe zou Ik u kunnen prijsgeven, alsof gij Adma waart,
of met u kunnen doen zoals met Seboim?
Mijn hart slaat om, heel mijn binnenste wordt week.
9 Neen, Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen,
Efraim niet opnieuw te gronde richten, want Ik ben God,
Ik ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden.
Ik laat Mij niet gaan in mijn toorn.
Lezing uit: Reinhard KÖRNER,
Het onzevader. Spiritualiteit vanuit het gebed van Jezus
Tot op de dag van vandaag zijn het mensen als Petrus –
mensen, die bij het zien van Jezus de abba vonden,
konden huilen en van zondaars tot beminden werden –
die anderen oprichten, hun houvast en oriëntatie kunnen geven.
Dat zijn de mensen die de kerk dragen.
Duiding
Het is duidelijk dat voor de evangelist Matteüs
en dus voor de christenen van de gemeente van Matteüs
de houding van vergevingsgezindheid en barmhartigheid
dé houding is waardoor men als mens het meest beeld en gelijkenis van God is.
De parabel van onbarmhartige knecht,
die we lezen in het 18de hoofdstuk van het Mt-evangelie,
laat geen twijfel bestaan over het feit dat de onbarmhartige mens
ook niet kan rekenen op de barmhartigheid van God,
zich eigenlijk uitsluit van de onvoorwaardelijke barmhartigheid
die God ieder mens aanbiedt.
We hebben al eerder duidelijk gemaakt dat in de Bijbel een straf van Godswege
eigenlijk alleen maar aanduidt in welke van God,
van zijn eigen wezen en van zijn medemens,
diegene die ongerechtigheid doet zich gemanoeuvreerd heeft.
En als gerechtigheid betekent:
handelen als God, met Gods liefde, goedheid en barmhartigheid als maatstaf,
dan is ongerechtigheid en zonde: aldus niet handelen.
Zo begrijpen we ook de straf van de onbarmhartige knecht:
32Daarop liet de heer hem roepen en sprak:
Jij lelijke knecht, heel die schuld heb ik je kwijtgescholden,
omdat je mij erom gesmeekt hebt.
33Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar,
zoals ik met jou medelijden heb gehad?
34En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem over aan de beulen,
totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben.
35Zo zal ook mijn hemelse Vader met ieder van u handelen,
die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt.
Er is hier sprake van ‘kwijtschelden van schulden’.
In de parabel gaat het wel degelijk over financiële materiële schulden.
In de versie van het Onzevader bij Matteüs komen dezelfde begrippen uit de parabel terug:
Scheld ons onze schulden kwijt,
zoals ook wij hebben kwijtgescholden aan hen die ons iets schuldig zijn.
Dat klinkt niet zo in onze gebedsversie van het Onzevader:
en vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.
Het werkwoord ‘vergeven’ dat ons het woord ‘schulden’ verstaan
als wat misdaan werd, aan zonden.
Financiële of materiële schulden kwijtschelden is niet hetzelfde als vergeving schenken.
We gaan meteen maar verklappen,
dat wat we lezen bij Mattëus in het 1ste deel van de bede:
scheld ons onze schulden kwijt,
datgene is wat het best aansluit bij wat Jezus in het Aramees gebeden heeft.
Dan is deze bede geen vraag om vergiffenis!
In het Aramees heeft Jezus zonder twijfel het woord choba gebruikt,
en dat betekent werkelijk schulden in materiële zin.
Het kwijtschelden van dergelijke schulden is een essentieel aspect
van de Joodse spiritualiteit en van de levenswijze die aan de Thora beantwoordt.
De Thora eist de 7-jaarlijkse kwijtschelding van schulden
en eist ook de kwijtschelding van schulden aan diegenen die ze niet kan terugbetalen.
Dit is Gods wil en Gods wil doen is het beoefenen van gerechtigheid.
Barmhartig zijn waardoor je beeld en gelijkenis van God wordt en bent
krijgt hier een wel zeer concrete financiële en materiële betekenis
die voor de westerse economie en het westers bankwezen ‘not done’ is!
Maar de oorspronkelijke bede van het Onzevader
scheld ons onze schulden kwijt,
plaatst diegene die bidt ook als schuldenaar tegenover God,
is geen bekentenis van zondigheid,
maar wel een erkenning dat we God onze schulden niet kunnen terugbetalen,
dat we aan God niet kunnen teruggeven wat we van Hem gekregen hebben:
alles, maar vooral ons leven, zijn goedheid en onvoorwaardelijke liefde.
Deze erkenning hoor je ook soms in wat kinderen zeggen
als ze grote zorg dragen voor hun bejaarde ouders:
We gaan nooit kunnen terugdoen wat ze voor ons gedaan hebben.
Meteen hebben we ook de juiste leessleutel
voor het eerste en enige sociale gebod van de Decaloog:
12Eer uw vader en uw moeder.
Dan zult gij lang leven op de grond die Jahwe uw God u schenkt.
Hoe kunnen we aan God ‘terugdoen’ wat Hij ons in zijn goedheid gegeven heeft?
Het antwoord van de Onzevader is:
door zelf goed te doen aan anderen, door zelf goed te zijn voor anderen,
door anderen zelf levenskansen te geven, door zelf barmhartig te zijn,
door zelf schulden kwijt te schelden.
Dit is in het oorspronkelijke tweede deel van de bede te lezen:
zoals ook wij kwijtschelden aan hen die ons iets schuldig zijn.
Maar in het tweede deel van de bede wijkt Matteüs af van het oorspronkelijke:
van zoals ook wij kwijtschelden, hetgeen op een permanente gelovige levenshouding wijst,
maakt hij: zoals ook wij hebben kwijtgescholden,
en dat lijkt dan een eenmalige daad van barmhartigheid te zijn die voorbij is,
een daad die we ook als een vrome prestatie kunnen beschouwen.
En bij velen leidt dit bovendien tot de idee dat Gods vergeving afhangt
van onze vergevingsgezindheid tegenover onze medemensen,
en dat wij, eenmaal wij barmhartigheid bewezen hebben,
met goed recht ook kunnen bidden om Gods barmhartigheid.
Dit is niet zo.
Eerder is het waar dat we kunnen vergeven
omdat we barmhartigheid ondervonden hebben!
De onbarmhartige knecht wordt aanvankelijk zo’n grote schuld niet kwijtgescholden
omdat hij eerst die kleinere schuld aan zijn mededienaar heeft kwijtgescholden.
Maar omdat hij, ondanks het ervaren van barmhartigheid
zelf niet barmhartig kan zijn, plaatst hij zich uit de oorspronkelijk
en onvoorwaardelijke barmhartigheid.
De reden waarom Matteüs de oorspronkelijke bede van Jezus hier wijzigde
is te zoeken in een andere vermaning die we bij Matteüs lezen:
23 Als gij uw gave komt brengen naar het altaar
en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft,
24 laat dan uw gave voor het altaar achter,
ga u eerst met uw broeder verzoenen
en kom dan terug om uw gave aan te bieden.
Het ‘kwijtgescholden hebben’ wijst op de verzoening die plaats gegrepen heeft
vooraleer om voor God in de tempel kan verschijnen
om door een gave verzoening te bewerken.
De liturgische Latijnse maar ook Nederlandse versie
volgt in het tweede deel dan ook de Lucas-versie die dan weer
de oorspronkelijke versie van de tweede bede bevat:
zoals ook wij kwijtschelden aan hen die ons iets schuldig zijn.
We hebben echter ‘kwijtschelden’ vervangen door ‘vergeven’
en dit dus omdat men op een bepaald moment het parabelachtig vers
meteen heeft gelezen met zijn wellicht ook oorspronkelijke bedoeling:
barmhartig zijn tegenover diegenen die ons iets misdaan hebben,
en dus het vergeven van zonden.
Zo doet Lucas het ons ook verstaan want het eerste deel van de bede in zijn versie luidt:
scheld ons onze zonden kwijt.
We mogen zeker deze bede lezen als een smeekbede om vergeving,
om nieuwe levenskansen, om nieuw leven.
Jammer is dat we daarbij Jezus’ oorspronkelijke bedoeling wat vergeten zijn:
dat ook wij zoals God onbeperkt vergeving en nieuwe levenskansen moeten aanbieden,
om zijn beeld en gelijkenis te zijn,
omdat we dat aan Hem verschuldigd zijn,
omdat we op die wijze zijn liefde openbaren,
de liefde die Jezus kwam openbaren,
de liefde die Petrus kon ervaren na zijn verloochening.
Het is die openbaring die de verlossende heilsdaad is van Jezus
en geen zonde-vereffenende kruisdood.
Het is die liefde die wij aan anderen te schenken hebben, onbeperkt.
De enige beperking is voor ons mensen,
dat de ander deze liefde en barmhartigheid niet aanvaard.
Maar deze beperking geldt niet voor God.
Want: Hij is geen mens, Hij is de Heilige in ons midden.
Hij laat zich niet gaan in zijn toorn,
Hij laat zich niet doen door onze onmacht zijn liefde te aanvaarden.