Tekst en Onderricht april 2017

11 april 2017

en breng ons niet in beproeving
ONZE TROUW OP DE PROEF GESTELDwoestijn
“Acht uzelf heel gelukkig,
wanneer u allerlei beproevingen overkomen.” (Jakobus 1, 2-17)

Bijbellezing uit de brief van de heilige apostel Jakobus:

2, 2Broeders, acht uzelf heel gelukkig,
wanneer u allerlei beproevingen overkomen,
3want gij weet dat de beproeving van uw geloof standvastigheid voortbrengt.
4En de standvastigheid moet zich ten volle verwerkelijken,
zodat gij volmaakt en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.
5Schiet iemand van u te kort in wijsheid,
dan moet hij haar vragen aan God,
en zij zal hem gegeven worden,
want God geeft aan allen zonder voorbehoud en zonder verwijt.
6Maar hij moet wel bidden met vertrouwen, zonder te weifelen.
Wie weifelt lijkt op de golven van de zee,
die door de wind heen en weer geslingerd worden.
7Zo iemand, innerlijk verdeeld als hij is en ongestadig in heel zijn gedrag,
8moet niet menen dat hij iets van de Heer zal verkrijgen.
9De arme christen moet trots zijn op zijn hoge stand,
10en de rijke op zijn geringheid!
Want de rijke zal vergaan als een bloem in het gras.
11De zon komt op met haar verzengende hitte;
zij doet het gras verdorren, de bloem valt af,
en heel haar luister is verdwenen.
Zo vergaat het ook de rijke:
midden in zijn ondernemingen zal hij verwelken.
12Zalig de mens die standhoudt in de beproeving.
Heeft hij de toets doorstaan,
dan zal hij de zegekrans van het leven ontvangen,
die God beloofd heeft aan wie Hem liefhebben.
13Niemand mag zeggen, als hij bekoord wordt:
Ik word door Gods toedoen bekoord.
God brengt niemand in verzoeking,
zo min als Hijzelf door het kwade kan worden bekoord.
14Wordt iemand bekoord,
dan is het altijd door het trekken en lokken van zijn eigen begeerte.


15Daarna, als de begeerte bevrucht is, baart zij de zonde;
en de zonde, eenmaal volgroeid, baart de dood.
16Geliefde broeders, laat u niet misleiden:
17elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven,
van de Vader der hemellichten,
bij wie geen verandering is of verduistering door omwenteling.

Lezing uit: Reinhard KÖRNER,
Het onzevader. Spiritualiteit vanuit het gebed van Jezus

Noch bij de leerlingen en de vele mensen uit het volk die Jezus’ toehoorders waren
noch in de eerste christelijke gemeenschappen
kon het risico van “geloofsafval” betekenen dat iemand een atheïst zou kunnen worden.
Het godsgeloof was vanzelfsprekend verankerd
in het hart en het verstand van de mensen.
Maar de Abba-God die ze door Jezus hadden leren kennen,
dit nieuwe godsbeeld en de bevrijdende visie op jezelf,
je medemens, de schepping en het godsdienstig leven die daarmee samenhing,
kortom: alles wat ze als goede boodschap over het Rijk Gods hadden vernomen –
dat konden ook toen al “de vogels opeten” en “de distels verstikken”.
Terugvallen in het godsbeeld van onze menselijke projecties
of toch tenminste in het scheefgetrokken beeld van een God
die enerzijds liefheeft en anderzijds een straffende rechter is,
terugvallen in prestatiegeloof en “werkheiligheid”,
in farizeese arrogantie, bange vrees voor God en slaafse vernedering
- dát was en is tot op de dag van vandaag de bekoring van de christen
en van zijn gemeenschap, de kerk.
En altijd en overal kan ons de bekoring besluipen
om weliswaar over God na te denken en over Hem te spreken
maar niet (meer) met Hem te leven.
Hoe vlug kan een mysticus weer een “dogmaticus”, moralist en kerk-“bezoeker” worden
en een godsman in  de kerk een “man van de kerk”.
Hoe snel besluipt ons weer het oude gevoel voor “rechtvaardigheid”,
hoe vlug maakt het ego dat rond zichzelf draait,
zich tot maatstaf van alle (geestelijke, kerkelijke en wereldse) dingen…

Duiding:

We zijn in het leerhuis in onze verkenning van het Onzevader gekomen aan het vers
dat wel degelijk behoefte had aan een nieuwe vertaling,
een nieuwe vertaling die echt noodzakelijk was
en die toch nog steeds kan rekenen op protest.
De hardleerse behoudsgezinden hebben het in hun protest vaak
over de ‘Hollandse vertaling’, over de ‘oecumenische vertaling’.
Nog een laatste maal hier duidelijk stellen
dat de huidige nieuwe vertaling van het Onzevader geen oecumenische vertaling is,
en evenmin een ‘Hollandse’ vertaling,
maar een eindresultaat van een samenwerken
van Vlaamse en Nederlandse bijbelgeleerden en liturgen.
De vraag is niet waarom er nu dringend een nieuwe vertaling diende te komen,
maar wel, hoe het in Godsnaam mogelijk is dat de vertaling
en leid ons niet in bekoring er gekomen is en zolang zonder erg gebeden werd.
Dezelfde ergernis geldt voor de Duitse wel oecumenische vertaling van eind de jaren ‘60
Und führe uns nicht in Versuchung,
en voor de eveneens oecumenische Franse vertaling
Ne nous soumets pas à la tentation,
die dan nog wel de eerdere betere vertaling
Ne nous laisse pas succomber à la tentation vervangt.
Boosdoener in heel het verhaal is een ongelukkige vertaling
van het Griekse vers in het Latijn als
et ne nos inducas in tentationem.
Dit zou nog niet zo slecht geweest zijn als erbij gezegd werd
wat men nu precies onder tentatio verstaat,
de Latijnse vertaling van het Griekse peirasmos.
Het vers waar we vandaag bij stil staan
is het laatste van de Lucas-versie van het Onzevader.
Matteüs heeft er nog aan toegevoegd: Maar verlos ons van het kwade.
Het vers wordt zowel door Matteüs als door Lucas als door de Didachè
op de identieke manier overgeleverd
en wordt door de exegeten als authentiek beschouwd.
De hele vraag is dus nu wat bedoeld wordt met peirasmos.
Reeds in de jonge kerk bestond de nood om duidelijk te maken
dat het in ieder geval niet bekoring betekent in de zin van ‘tot zonde verleiden’.
Getuige daar van het fragment van de brief van Jakobus
dat we vandaag als bijbellezing geserveerd kregen.
God brengt niemand in verzoeking
en niemand wordt door Gods toedoen bekoord.
Toch blijft die idee bij sommigen bestaan.
Tertullianus schreef daarom:
Ver van ons weze de schijn, alsof God in bekoring zou leiden.
Origines benadrukte dat we het vers moeten begrijpen als
een bede dat we niet zouden bezwijken in de bekoring.
Thomas van Aquino leerde dat het een bede is om standvastigheid in de bekoring.
De Duitse exegeet Joachim Jeremias laat dan weer horen dat de bede
vraagt om behoed te worden in de bekoring
en niet om behoed te worden voor de bekoring.
Allemaal mooi, maar het Griekse vers vraagt aan God uitdrukkelijk
dat Hij ons niet in de peirasmos zou brengen, voeren.
Als dat dan niet bekoring of verleiding tot het kwaad betekent, wat dan wel?
Laten we niet langer dralen en het schuldige antwoord geven: beproeving.
De nieuwe vertaling heeft het wel degelijk bij het rechte eind.
Is het dan zo dat God de mens in ‘beproeving’ brengt?
In de synoptische evangelies is duidelijk te lezen
dat de Geest Jezus naar de woestijn brengt om beproefd te worden.
Ook in Getsemane is Jezus duidelijk in een situatie van beproeving gebracht.
In het Oude Testament lezen we over zo’n toestand van beproeving
in het verhaal van Abraham die gevraagd wordt zijn zoon Isaak te offeren
en in het relaas van de veertig jaar durende woestijntocht
die in het boek Deuteronomium als soms als één grote beproeving geduid wordt.
Ook de scène van de verleiding in het aards paradijs kan als beproeving geduid worden.
Het is wel degelijk God die voor die beproeving verantwoordelijk is,
Hij brengt de mens wel degelijk in beproeving.
Maar wat betekent dat dan ook weer?
Paulus schrijft aan de Galaten:
Gij werd geroepen tot vrijheid.
Alleen, misbruik de vrijheid niet als voorwendsel voor de zelfzucht.
Er is niets verkeerd aan vrijheid.
Er is niets verkeerd aan geroepen zijn tot vrijheid,
en er is niets verkeerd aan bevrijd worden en vrij zijn.
Maar zegt Paulus, die vrijheid kan je misbruiken.
Vanaf het ogenblik dat je vrij bent begint eigenlijk een beproeving:
de mogelijkheid om bekoord te worden je vrijheid te misbruiken.
Er is op zich niets verkeerds met macht, met machtig zijn.
Alleen, vanaf het ogenblik dat je macht hebt, begint de beproeving:
de mogelijkheid om bekoord te worden je macht te misbruiken.
Zo kun je ook stellen dat God de mens die Hij tot geloof roept
meteen ook in beproeving brengt:
de mogelijkheid om bekoord te worden van je geloof af te vallen,
wat weer niet betekent dat God de mens tot geloofsafval bekoort.
Als een ouder een klein kind uitnodigt zelfstandig in het verkeer te fietsen
brengt die ouder het kind eigenlijk in een situatie van gevaar
wat niet betekent dat die ouder dat gevaar creëert of dat gevaar wil.
Als God zijn volk uit Egypte roept tot vrijheid
brengt Hij het meteen in een situatie waarin het verleid kan worden
naar Egypte terug te verlangen en naar Egypte terug te keren.
De beproeving is dus de situatie waarin de mogelijkheid bestaat
om niet meer aan je roeping te beantwoorden,
om niet meer aan Gods roeping te beantwoorden,
om niet meer het volk van God te zijn, om niet meer Gods Zoon te zijn.
Lohfink stelt dat als we dan God bidden onze schuld te vergeven
we eigenlijk niet bidden om vergeving van gelijk welke zonde,
maar wel om vergeving voor de zonde
die wij alleen als leerling, als christen kunnen maken:
niet meer geloven, niet meer aan God toegewijd leven,
niet meer zoeken naar eenheid met God,
niet meer zoeken in eenheid met God te leven,
de navolging van Christus op te geven,
niet meer zo te leven dat God in ons zichtbaar is.
Het is kiezen voor de oude religie van zorg voor onszelf,
van angst voor God, van prestatie, of kiezen om zelf God te zijn,
zelf in het centrum te staan.
Beproefd worden is gewoon de situatie van de leerling,
in de beproeving zijn is gewoon het lot van de christen,
die niet boven de Meester staat en ook beproeving gekend heeft.
Lohfink besluit:
de bede van het Onzevader kan alleen maar betekenen
dat ons een situatie bespaard zou blijven
die onze krachten te boven gaat of dat we in de beproeving zouden mogen standhouden.
Meteen kunnen we de vraag stellen:
hoe kon Jezus standhouden in de beproeving?
Het bekoringsverhaal leert dat dit was door zijn gerichtheid op het woord van God
en het geen geloof hechten aan het woord van de verleiding.
We hebben een ander woord voor die gerichtheid:
onvoorwaardelijk vertrouwen.