Tekst en onderricht 12 februari 2019



DE BIJBEL BLIJFT INSPIREREN

OORSPRONG EN DOEL VAN ONS MENS-ZIJN
“God heeft de mensen bekleed met een kracht als de zijne.”
(Jezus Sirach 16,24 – 17,14)

Bijbellezing uit het boek Wijsheid van Jezus Sirach:

16, 24
Luister naar mij, mijn zoon, en laat u onderrichten
en neem mijn woorden ter harte.
25 Weloverwogen onderwijs zal ik geven
en ik zal mijn kennis nauwgezet mededelen.
26 De werken van de Heer zijn van het begin af door Hem geschapen
en van hun schepping af heeft Hij aan ieder werk zijn plaats gegeven.
27 Hij heeft hun werkzaamheden voor altijd geordend
en hun heerschappij geregeld naar hun aard.
Zij komen niet te kort en worden niet moe
en leggen hun werkzaamheden nooit neer.
28 Zij brengen elkaar niet in verdrukking
en tot in eeuwigheid zijn zij gehoorzaam aan zijn woord.
29 Daarna heeft de Heer op de aarde neergezien
en haar met zijn goede gaven gevuld.
30 Met allerlei levende wezens heeft Hij haar aanschijn bedekt
en zij keren tot haar weer terug.
17, 1 De Heer heeft de mens uit de aarde geschapen
en heeft hem weer tot haar doen terugkeren.
2 Hij schonk hun een aantal dagen en een bestemde tijd
en gaf hun de macht over de dingen op de aarde.


3 Hij heeft hen bekleed met een kracht als de zijne en hen gemaakt naar zijn beeld.
4 In al wat leeft heeft Hij de vrees voor de mens gelegd
en hem tot heer gemaakt over dieren en vogels.
(5) 6 Hij heeft hun tong gevormd en hun ogen en hun oren
en hun een hart gegeven om te denken.
7 Hij heeft hen vervuld met onderscheidingsvermogen.
Hij toonde hun het goed en het kwaad.
8 Hij heeft zijn oog in hun hart geplant
om hun te laten zien hoe groot zijn werken zijn,
9 zodat zij van de grootheid van zijn werken gewagen
10 en zijn heilige naam prijzen.
11 Hij heeft hun ook kennis geschonken
en Hij gaf hun de wet van het leven als erfdeel.
12 Hij sloot met hen een altijddurend verbond
en toonde hun zijn voorschriften.
13 Hun ogen zagen de grootheid van zijn glorie
en hun oor heeft de glorie van zijn stem gehoord.
14 En Hij zei tot hen: `Wacht u voor alle onrecht!'
En Hij schreef hun voor, wat ieder aan zijn naaste verplicht is.



Lezing uit Hans AUSLOOS en Bénédicte LEMMELIJN, De bijbel: een (g)oude(n) gids. Bijbelse antwoorden op menselijke vragen:

Waar bij de schepping van planten en dieren sprake is van verschillende soorten,
blijft dit onvermeld met betrekking tot de mens.
Immers, van de mens wordt gezegd dat hij gemaakt is
“als beeld van ons, op ons gelijkend”.
Daarmee wil de auteur ongetwijfeld
de gelijkwaardigheid binnen de mensen benadrukken.
Dat deze gelijkwaardigheid veeleer ideaal dan realiteit is,
maakt juist het centrale strijdpunt van Genesis 1 duidelijk:
het scheppingsverhaal schetst een ideale wereld.
Niet “hoe is het geweest” staat centraal,
wel: “hoe het zou moeten zijn”. (…)
Concluderend kan men stellen dat het scheppingsgedicht van Genesis 1,
zoals de meeste mythen, over een ideale toestand spreekt,
een situatie van rust en harmonie, een wereld zonder geweld en dood.
Dit is niet de wereld zoals hij ooit is geweest.
Het scheppingsverhaal schildert een wereld zoals die zou moeten zijn:
een wereld zonder bloedvergieten.
Als dusdanig is het scheppingsgedicht een oproep aan het adres van de mens om,
als beeld van God, te streven naar een wereld van rust en harmonie.

Duiding:

De eerste bladzijden van de Bijbel bevatten
– zoals jullie hopelijk allemaal weten – twee scheppingsverhalen.
Het eerste scheppingsverhaal is eigenlijk geen scheppingsverhaal,
maar wel een gedicht waarin het ontstaan van hemel en aarde
en al wat ze bevatten bezongen wordt
en waarin dat ontstaan geordend wordt in 8 werken
die in 6 dagen voltooid worden.
De mens, man en vrouw, zijn het laatste scheppingswerk van God.
In het tweede en oudste scheppingsverhaal
wordt de mens en al wat leeft neergezet
als het resultaat van Gods ongelooflijke creativiteit.
De mens, de man, is het eerste wat God boetseert.
De mens, de vrouw, verschijnt er als laatste kroon op het werk.
In het scheppingsgedicht doet God blijkbaar alles ontstaan door zijn woord,
maar toch verschijnt naast het Hebreeuwse werkwoord
voor ‘scheppen’ of ‘doen ontstaan’ bara´,
ook het werkwoord `asah, hetgeen als ‘werken’ als handarbeid kan vertaald worden.
Dat de eindredactie van de Bijbel beide verhalen naast elkaar zet
geeft zeer duidelijk aan dat het niet de bedoeling is met deze verhalen een relaas,
een verslag van het ontstaan van de werkelijkheid te schetsen,
noch een historisch, noch een wetenschappelijk.
Wat wel duidelijk is, is dat in beide verhalen de mens centraal staat.
We spreken dan over het antropocentrisme van de scheppingsverhalen.
Als je deze verhalen leest krijg je inderdaad de indruk
dat het God bij de schepping om de mens te doen is
en dat het universum, de aarde en al wat ze bevat,
als de leefruimte en de levensmogelijkheden van de mens bedoeld zijn.
Men hoort wel eens dat Israël zijn God in de eerste plaats als ‘bevrijder’ heeft beleden
en dat het idee van een God-schepper
pas veel later in zijn religieuze geschiedenis is binnengedrongen.
Dat zal wel zo geweest zijn,
maar toch staat op de eerste bladzijden van de eindredactie van het Oude Testament
niet het bevrijdingsverhaal uit Egypte, maar het scheppingsverhaal.
En getrouw aan deze ordening beginnen wij onze geloofsbelijdenis
ook niet met de belijdenis dat God een bevrijder is,
maar wel dat Hij Vader en Schepper is.
Maar toch zijn de scheppingsverhalen ook bevrijdingsverhalen
en werd het bevrijdingsverhaal als scheppingsmythe herwerkt.
Dat moeten we even goed verklaren.
Ook in het bevrijdingsverhaal van de doortocht door de Rietzee zijn er twee verhalen,
die nu niet na elkaar staan maar door elkaar verwerkt zijn.
Er is het verhaal waarbij God door een oostenwind de zee doet terugtrekken
en zo van de zee droog land maakt.
En er is het verhaal waarbij God alleen zegt wat Mozes moet doen,
namelijk met zijn staf op de zee slaan, waardoor de zee in twee gesplitst wordt
en tussen beide delen in een ontsnappingsroute, een leef-route ontstaat.
Dit splitsings- of scheidingswerk vinden we ook terug in het scheppingsgedicht:
God splitst de oerwateren in een water boven het uitspansel en het water eronder,
zodat er een leefruimte voor de mens ontstaat.
Hij maakt ook nog eens een scheiding tussen water en land
en tussen licht en duisternis.
Hij maakt dus voor de mens licht en ruimte
en bevrijdt de mens van de chaos, van wat het leven vernietigt.
In al deze verhalen zijn elementen en beelden terug te vinden
van de Babylonische scheppingsmythe
waarin de godheid Mardoek het oermonster Tiamat doodslaat
en haar lijf in tweeën snijdt om ruimte maken.
In vele varianten treffen we deze scheppingsmythe in het Oude Nabije Oosten aan.
Nogmaals, onze Bijbelsamensteller wil met deze verhalen
niet zeggen hoe het allemaal in zijn werk gegaan is,
maar stelt vragen bij de oorsprong van het leven en van de mens.
En met oorsprong wordt nu eigenlijk evenveel bedoeld als de zin ervan.
Hij zegt dus: wat bestaat en dus ontstaan is,
in het bestaan geroepen is, heeft zin en betekenis.
Hij houdt zich niet bezig met geschiedenis en wetenschap,
maar eerder met filosofie en religie, en, we mogen er aan toe voegen: met ethiek.
Keren we even terug naar de idee dat de scheppende activiteit van God
dus ook een bevrijdende daad:
het scheppen van leven, licht en levensruimte voor de mens,
de mens bevrijden uit de chaos van het niet bestaan, van vernietigende krachten.
Nogmaals: zo is ook de bevrijding uit Egypte door de wateren van de Rietzee
te lezen als het scheppingsverhaal van het volk Israël, van het Godsvolk.
Die bevrijding is het scheppingsmoment, het geboortemoment van Israël.
Maar in de eigenlijke scheppingsverhalen focust de Bijbel zich op alle mensen.
In het scheppingsgedicht geschiedt de bevrijding, de geboorte, verlossing,
door een woord dat tot ontstaan en bestaan roept:
“God sprak: er zij licht en er was licht.”
Gods woord zegt wat moet gebeuren opdat de mens zou kunnen leven.
Iedereen ziet onmiddellijk het verband tussen Gods scheppingswoorden
en Gods geboden, die ook woorden van leven zijn,
die zeggen wat moet gebeuren, wat moet zijn, opdat de mens zou leven.
Daarom ziet de Joodse traditie het schenken van Gods geboden
ook als een scheppingsdaad en een bevrijding uit de chaos.
Mogen we nog een stap verder gaan?
Wat heeft de mens dus nodig om echt te kunnen leven
met de hem geboden mogelijkheden?
Woorden die hem zeggen hoe het moet, die een licht zijn in het duister.
Dat is: wijsheid.
De Bijbel zegt dat God door en met zijn wijsheid alles tot stand bracht.
Van deze idee getuigt de zgn. Wijsheidsliteratuur in het Oude Testament,
literatuur die we grosso modo kunnen situeren
in de tijd van de eindredactie van de Bijbel, de tijd na de Babylonische ballingschap.
Het Bijbelfragment, dat we deze avond gelezen hebben, is zo’n stuk wijsheidsliteratuur
waarin verwijzingen naar de beide scheppingsverhalen terugkeren.
Het is een schitterend voorbeeld van Bijbels humanisme.
Reeds in de scheppingsverhalen treffen we de idee aan
dat wat de mens tot mens maakt, wat het wezenlijke van de mens is,
niet uit de aarde voortkomt, maar van goddelijke oorsprong is.
In het scheppingsgedicht spruit de mens niet uit de aarde voort
en wordt hij door God gemaakt uit stof van de aarde genomen,
het is pas door Gods levensadem dat de mens een levend wezen, een mens wordt.
Daar die levensadem deelt de mens in Gods bestaan.
In het scheppingsgedicht wordt dit vertolkt door: beeld en gelijkenis van God zijn.
Jezus Sirach vraagt zich af: hoe zijn we dan gelijkenis van God, gelijkend op God.
Zijn antwoord lezen we samen in de verzen 3 tot en met 12:
en gaf hun de macht over de dingen op de aarde.
3 Hij heeft hen bekleed met een kracht als de zijne en hen gemaakt naar zijn beeld.
4 In al wat leeft heeft Hij de vrees voor de mens gelegd
en hem tot heer gemaakt over dieren en vogels.
(5) 6 Hij heeft hun tong gevormd en hun ogen en hun oren
en hun een hart gegeven om te denken.
7 Hij heeft hen vervuld met onderscheidingsvermogen.
Hij toonde hun het goed en het kwaad.
8 Hij heeft zijn oog in hun hart geplant
om hun te laten zien hoe groot zijn werken zijn,
9 zodat zij van de grootheid van zijn werken gewagen
10 en zijn heilige naam prijzen.
11 Hij heeft hun ook kennis geschonken
en Hij gaf hun de wet van het leven als erfdeel.
12 Hij sloot met hen een altijddurend verbond
en toonde hun zijn voorschriften.
God heeft de mens doen ontstaan door hem
kracht te geven, een hart om te denken, onderscheidingsvermogen,
kunnen zien wat goed en kwaad is, kunnen zien wat schoon is,
door de mens kennis te geven, zijn voorschriften, de wet van het leven:
wijsheid en gebod.
Daardoor kan de mens zelf aan het scheppen slaan,
kan hij zich een leefwereld opbouwen
en daarbij is het belangrijkste in het oog te houden gebod: rechtvaardigheid,
kijken wat we aan onze naaste verplicht zijn.
Wij zouden zeggen: liefde…
Het is de liefde waardoor we beeld en gelijkenis zijn van God.
Ja, maar liefde niet begrepen als menselijk sentiment,
maar als een goddelijk verlangen naar het leven van de andere,
waardoor we instaan voor dat leven en levensruimte en levensmogelijkheden scheppen.
Dat heten we dan zorg en dienstbaarheid.
In die zin scheppend en bevrijdend in het leven staan
en in die zin op God gelijkend zijn, deelnemen aan zijn bestaan,
is de zin, de reden van ons ontstaan en van ons bestaan.