Tekst en onderricht april 2016

12 april 2016

“Voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?”
(Lucas 12, 13-20)

ONS EGOCENTRISME TE BOVEN KOMEN

Lezing uit het evangelie van Lucas:

12,[13] Iemand uit de menigte zei tegen Hem:
‘Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen.’
[14] Hij zei tegen hem: ‘Wie heeft mij als scheidsrechter tussen u beiden aangesteld?’ [15] Hij zei tegen hen: ‘Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel, zijn leven bezit hij niet.’
[16] Hij vertelde hun een gelijkenis:
‘Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht.
[17] Hij dacht bij zichzelf: “Wat moet ik doen?
Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan.”
[18] “Dit ga ik doen,” dacht hij, “ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen.
Dan kan ik daar al het graan en mijn andere goederen in opslaan,
[19] en tegen mezelf zeggen:
Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit.
Rust nu maar eens uit, eet, drink en neem het ervan.”
[20] Maar God zei tegen hem:
“Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist,
en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?”
[21] Zo vergaat het iemand die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God.’

Lezing uit: Timothy RADCLIFFE, Waar draait het om als je christen bent?

De parabel vertelt over een man die volledig in zichzelf gekeerd is.
Het is het verhaal van wat ‘hij bij zichzelf dacht’.
Hij gebruikt het woord ‘ik’ of ‘mij’ elf keer en als hij het woord ‘jij’ gebruikt,
heeft hij het nog tegen zichzelf.
Voor hem bestaat er niemand.
Dan breekt de stem van God deze narcistische gevangenis open: ‘Dwaas!’
Het klinkt veroordelend en liefdeloos,
maar je kunt het ook zien als bevrijdend zoals Gods oordeel altijd is.
God breekt de gevangenismuren van zijn dwaze egocentrisme af.
Nu moet de man beslissen
of hij door het gat in de muur van zijn zelfpreoccupatie heen wil stappen, het licht in,
of dat hij binnen wil blijven in eenzaamheid.
Kan hij ‘wij’ leren zeggen?
Vrijheid is bevrijd worden van wat St Catharina ‘de nevel van egocentrisme’ noemt,
die me verblindt met de illusie dat ik het centrum van de wereld ben.
Het is niet makkelijk om denkend ons egocentrisme te boven te komen.
Vergelijk het met het voornemen ongedwongen te doen.
Wanneer je vastbesloten bent je spontaan te gedragen,
kom je ongetwijfeld stijf en onhandig over.
Nederigheid is, het centrum van het podium overgeven.
Nederigheid werd veracht door het heidense Rome en Griekenland.
Voor Aristoteles was nederigheid een ondeugd.
Nederig zijn was gering zijn, verachtelijk, niet waard gerespecteerd te worden.
Het christendom zette deze wereldbeschouwing op zijn kop
door te verkondigen dat nederigheid een typisch christelijke deugd is
en trots de grootste ondeugd.
Christelijke nederigheid heeft niets te maken met het gevoel
dat je een verachtelijke worm bent.
Nederigheid is een gepast respect voor jezelf hebben.
Jean-Louis Bruguès schreef dat nederigheid de christelijke naam is voor zelfachting. ‘Dankzij nederigheid rust ik in mezelf’, tevreden met wie ik ben.
Het is bevrijding van rivaliteit, van de drang om mezelf aan anderen af te meten. Nederigheid geeft me een gepaste ambitie voor wat ik doen kan
en het bevrijdt me van fantasieën over dingen waartoe ik niet in staat ben.

Duiding:

De franciscaanse spiritualiteit wordt een spiritualiteit van armoede genoemd.
Het is belangrijk in te zien
dat armoede hier niet in de eerste plaats
het ontbreken van het nodige materieel welzijn en comfort betekent,
want dat is een onrecht.
Armoede, ook in de evangelische betekenis, heeft te maken met nederigheid.
En tegenover de nederigheid staat niet de rijkdom, maar wel de hoogmoed:
het hoogachten van jezelf, het je willen als waardevol bewijzen.
En hand in hand met de hoogmoed stapt het gebrek aan vertrouwen
en de drang om onafhankelijk van anderen jezelf te verzekeren en te beveiligen.
De franciscaanse spiritualiteit heeft te maken met een manier van omgaan
met de broosheid, de wankelbaarheid en de afhankelijkheid van ons bestaan.
De egocentrische mens is diegene die deze ‘kwaliteiten’ van het bestaan niet erkent,
of er een houding tegenover aanneemt
waarbij hij ze radicaal wil uitbannen, wegcijferen uit het bestaan.
Er zijn mensen die leven op een wijze waarbij ze hun sterfelijkheid ontkennen
maar er zijn ook mensen die hun sterfelijkheid wel erkennen,
maar die werkelijkheid niet aanvaarden, er angst voor hebben
en verlangen en zelfs menen dat er middelen bestaan
om de sterfelijkheid uit het leven te bannen,
of toch zo lang mogelijk de confrontatie ermee uit te stellen.
Het broze, wankelbare en afhankelijke bestaan
ontketent dan in de mens de drang naar bevrediging, beveiliging en bevestiging.
De graad waarmee aan deze drie behoeften in de onze cultuur gehoor gegeven wordt,
creëerde en creëert een tsunami van consumptie en onrecht
en de bevrediging van deze behoeften veroorzaakt onnoemelijk veel lijden en armoede
en is dé oorzaak van de huidige crisis van het aardse ecosysteem.
Von Dürckheim noteerde reeds een halve eeuw geleden
dat de westerse cultuur een uitwas is van angst en vrees en wantrouwen en hoogmoed.
De filosoof Kant had het over de bezitsdrang, de machtsdrang en de eerzucht
die de westerse mens in zijn greep houdt en de Franse filosoof Ricoeur
plaatste daar 3 werkwoorden bij
die de hoofdactiviteiten van de egocentrische mens aanduiden:
avoir, pouvoir en valoir.
Zeggen dat deze egocentrische mens
pas in onze hedendaagse westerse cultuur zijn intrede heeft gedaan
is natuurlijk vrij kort door de bocht gaan.
Al is de rijke man uit de parabel geen mens van pouvoir en valoir,
maar alleen de in onze ogen verstandige en onschuldige man van avoir,
toch is ook hij het symbool van de oeroude menselijke drang
om het bestaan te verzekeren en te beveiligen
waarbij men voorbijgaat aan de sterfelijkheid
en waarbij men eigenlijk ook ik-gericht denkt en handelt.
En wanneer het graan financiële middelen betreft
en de schuren fiscale constructies in Panama of de Kaaimaneilanden,
dan is de rijke al heel wat minder onschuldig.
Waar het voor de christen op aankomt
is eigenlijk te breken met de oerangst van de mens
die de oerzonde van mens in het leven roept.
Het is niet alleen de angst voor de dood die van ons egocentrische wezens maakt,
niet alleen de angst om niet te zijn of niet meer te zien,
maar vooral de angst om niets en niemand te zijn,
om niets of niemand meer te zijn,
of om minder te zijn dan anderen.
Deze oerangst blaast ons de gedachte in
dat onze waarde, onze identiteit, ons iemand zijn,
afhangt van ons bezit, van onze macht, van ons kennen en kunnen, van ons presteren.
Of als we ons een spiritueel imago willen aanmeten en opbouwen,
van onze wijsheid en van ons spiritueel goed bezig zijn.
En er zijn nog veel imago’s, afgoden dus, in wiens dienst we kunnen treden:
een kritisch imago, een milieubewust imago…
Telkens als we de neiging hebben tot onszelf te zeggen
dat we op één of ander vlak toch wel goed bezig zijn,
is het gevaar niet denkbeeldig dat we dat ook naar anderen toe laten uitschijnen.
Armoede en nederigheid, het te boven komen van ons egocentrisme,
zijn trouwens geen vruchten van een ik-gericht presteren,
waarbij we eigenlijk zoals de rijke voor God een kasboek bijhouden
waarin we onze goede werken, onze goede houding,
ons correct handelen en spreken bijhouden,
waarbij we dan op de duur kunnen verzuchten:
‘Ha, wat ben ik toch goed’, zoals de rijke verzucht:
‘Ha, wat heb ik het toch goed.’
Want leidt dat laatste tot een verdedigende houding van ons bezit,
waarbij we hoe dan ook anderen uitsluiten van welzijn en welvaart,
het eerste leidt hoe dan ook tot oordelen en veroordelen van anderen,
diegenen die het in onze ogen niet zo goed doen en niet zo goed zijn.
Dat leidt zelfs tot het zich verheugen in het falen en het onrecht van anderen.
Wees Franciscus op een radicale wijze alle bezit af,
Jezus wees op een radicale wijze alle oordelen over anderen af.
Bij de houding van armoede en nederigheid komt vanzelfsprekend barmhartigheid.
Deze drie houdingen uiten zich in dienen, danken en dragen
en zijn de veruitwendigingen van een geest die niet ik-gericht is.
Het evangelie roept ons op om af te zien van alle ik-gerichte bekommernis.
Uiteraard zal de wereld dit onverstandig noemen.
Maar Jezus noemt de mens met zijn ik-bekommernis ‘dwaas’.
Franciscus werd aanvankelijk door zijn stads- en tijdgenoten
voor ‘dwaas’, pazzo, uitgescholden.
Maar hij beleefde op een radicale en bijna onnavolgbare wijze
dat radicaal vertrouwen op God, dat het erkennen van God als gever van al het goede,
dat het erkennen van de waardigheid en de rechten van je medemens,
onverenigbaar is met het verzamelen van rijkdom
en met het je op eender welke wijze als waardevol willen bewijzen.
Tegenover de angst en angstige zelfzucht
staat het vertrouwen in Gods goedheid en liefde.
En die zijn pas in heel hun volheid te ervaren
als we bereid zijn onze schuren af te breken,
als we het met God alleen willen wagen.