tekst en onderricht juni 2015

9 juni 2015
“De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort.” (Marcus 4, 26-34)

VERTROUWEN IN DE KRACHT VAN DE LIEFDE

Bijbellezing: Marcus 4, 26-34

 

En hij zei: ‘Het is met het koninkrijk van God

als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde:

hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit,

terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe.

De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar,

en dan het rijpe graan in de aar.

Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in,

omdat het tijd is voor de oogst.’

En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken

en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen?

Het is als een zaadje van de mosterdplant,

het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt.

Maar als het na het zaaien opschiet,

wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken,

zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’

Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun het goede nieuws bekend,

voorzover ze het konden begrijpen.

Hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen,

maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles.

 

JEAN-PAUL VERMASSEN, De kracht van een werkzaam geloof, Altiora, Averbode, 1998, blz. 19-21

De kracht van christenen ligt daar waar de Bron van hun kracht zich bevindt.

De Bron van onze kracht is die transcendente Werkelijkheid

die zich in Jezus en in de hele joods-christelijke traditie laat kennen

als bron van goedheid en zijnsvolkomenheid,

als oproep tot liefde, mededogen en rechtvaardigheid,

als vreugde die onze vreugde volkomen wil maken.

Kennen we vandaag nog voldoende die Geestkracht

die ons wil transformeren tot een nieuw zijnsvermogen:

een vermogen om op onze beurt de naaste,

de wereld en de Kerk te herscheppen, ondanks onszelf, ondanks alles?

Geloven we nog in het wonder van een spirituele transfiguratie

en een existentiële omvorming?

Wie in relatie treedt met die goddelijke bron van goedheid,

wordt zelf getransformeerd tot bron van hoop en liefde voor anderen.

Dat leert ons het evangelie.

Door de wedergeboorte in de Geest wordt men tot een nieuwe mens herboren.

Waar leert men vandaag gelovigen leven vanuit dit nieuwe bewustzijn?

Waar begeleidt men medegelovigen

om dit nieuwe bewustzijn gestalte te geven in een nieuw aanwezig-zijn in de wereld? Misschien zal enkel een oefenpraktijk van mystieke én humane omvorming

de christenen en de Kerk een nieuwe uitstraling kunnen schenken in deze crisistijd.

Zijn we niet vergeten dat juist het spirituele perspectief

christenen met nieuwe ogen naar de wereld doet kijken?

Christelijk geloven is niets minder dan een nieuwe menswording:

vanuit een nieuw zien en zijn een nieuwe taal spreken en een nieuwe liefde beoefenen.

(…) Vanaf de eerste christenen tot op vandaag

wordt het christendom getypeerd door Gods onvermoeibare aandacht

voor de ommekeer van elke mens. (…)

Het gaat om niets minder dan de kracht van de agapè of goddelijke liefde,

die mensen ten diepste heel maakt, die in en met mensen iets nieuws sticht.

Telkens wanneer deze agapè zich vertaalt

in transparante persoonlijke inzet en concrete sociale projecten

krijgt het christendom zijn glans en gezag terug:

het is Gods voelbare en zichtbare zijde op aarde.

 

 

Jean-Paul Vermassen heeft het volledig bij het juiste eind

als hij laat uitschijnen dat de groeikracht,

waarover Jezus het heeft in de parabels van het zaad,

de kracht is van verandering, de creatieve en recreatieve kracht van Gods liefde,

de kracht van de transformatie,

gewoonlijk niet zichtbaar in plotse en revolutionaire ommekeer,

maar in een taai en ononderbroken evolutieproces,

dat soms perioden kent van stilstand, van achteruitgang zelfs,

van terugvallen in oude toestanden.

Het gaat niet over de groei van een instituut of organisatie,

niet over de groei van een partij of beweging,

het gaat niet over aantallen.

Het gaat niet over de uitbreiding van de Kerk,

toch niet als historisch en cultureel bepaald gegeven.

Natuurlijk is de Kerk, in haar ideale en bedoelde staat,

een gemeenschap van getransformeerde mensen.

Natuurlijk zou van die gemeenschap en ieder lid ervan een kracht moeten uitgaan

die de wereld en de schepping transformeert.

Natuurlijk is het maar te hopen dat het aantal getransformeerde mensen groeit,

de mensen die in zich de kracht van Gods woord aan het werk laten,

de mensen die zich door Gods liefde laten omvormen

tot liefdevolle, vredevolle, vrije en vreugdevolle mensen.

En natuurlijk hebben we nood aan plaatsen en gemeenschappen

waar en waarin we het nieuwe getransformeerde leven met anderen kunnen beleven,

een samenleven getekend door liefde, vrede, vrijheid en vreugde.

Ieder christelijke gezin, hoe ook samengesteld, iedere religieuze gemeenschap,

iedere beweging of organisatie, iedere school, die zich christelijk heet,

of de vermetele en toch onvermijdelijke ijdelheid heeft om zich evangelisch te heten

zou zo’n plaats en gemeenschap moeten zijn.

Maar ook ieder christen afzonderlijk.

Het rijpe korenveld en de opgeschoten mosterdboom,

beide zijn symbolen van zowel de christen als de christelijke gemeenschap,

van de mens en de gemeenschap van mensen die vruchten dragen,

vruchten van liefde, goedheid en gerechtigheid.

Het is zoals we zingen in een lied:

Waar is de plaats die vrede lacht?

Waar wordt aan mensen recht verschaft?

Waar is de God die leven geeft?

In elke mens die liefde deelt.

Ik zoek de plek waar vrijheid heerst,

waar elke mens van angst geneest,

ik zoek de God die armen heelt,

in elke mens die liefde deelt.

Ik zoek het land dat vreugde heet,

vrij van geweld en oorlogsleed,

ik zoek de stad waar God regeert,

in elke mens die liefde deelt.

Hier is de plaats die vrede lacht,

hier wordt aan mensen recht verschaft,

Hier is de God die leven geeft,

in elke mens die liefde deelt.

Vermassen heeft gelijk als hij stelt

dat de aandacht van de kerkgemeenschappen

niet in de eerste plaats vanuit een angstige bekommernis moet uitgaan

naar het voortbestaan, naar het overleven in ruimte en tijd,

vooral niet naar het overleven in een bepaalde historische gedaante.

Onze bekommernis moet het zijn

God toe te laten onszelf te transformeren,

zijn groeikracht in ons aan het werk te laten

en aan anderen het woord te verkondigen,

de ontmoeting aan te bieden met het levende Woord.

Want in die ontmoeting geschiedt het zaaien en het groeien.

Het evangelie staat werkelijk vol van de verhalen van transformatie

daar, waar mensen Jezus ontmoeten en de kracht van het geloof wonderen doet.

Denken we maar aan het verhaal van de bekering van Zacheüs

en de vele genezingsverhalen.

Ze plaatsen de verandering in een opvallend en eenmalig gebeuren.

Maar in de parabels van de groeikracht van het zaad

steken eigenlijk ook wonderverhalen:

zoiets kleins wordt zoiets groots.

Meer dan de spectaculaire wonderverhalen

tonen deze verhalen aan dat de bedoelde transformatie,

de geboorte van een nieuw mens en de geboorte van een nieuwe schepping,

een gebeuren is dat niet een eenmalig feit is, maar een geschiedenis.

Ook het woord van Jezus over het verplaatsen van bomen en bergen

door de kracht van het geloof,

gaan niet over een spectaculair gebeuren,

maar over de kracht van de verandering, van de nieuwe schepping,

die zich blijkbaar onzienlijk in de geschiedenis voltrekt.

Een denker als Teilhard de Chardin zag deze evolutie

in de kosmos en in de species mens.

Frère Luc, de vermoorde monnik en dokter van Tibhirine noteert:

We zijn allen mank, arme zondaars en nauwelijks bekomen van hun zwakheid

en die vaak hervallen, vooral in onze zwakheden die zo moeilijk te verdragen zijn

omdat men het gevoel heeft er nooit van verlost te geraken.

Onze weg realiseert zich in het concrete leven van elke dag.

We blijven zondaars ondanks het wonder van ons doopsel.

Wie de weg van de christenen opgaat erkent zijn zonden en toch wanhoopt hij niet.

Want hij weet dat de H. Geest zijn werk in hem verder zet

en zachtjes aan bij de hand leidt naar de Vader.

Vermassen heeft het bij het rechte eind

als hij zegt dat we onszelf en onze medemensen

dit spiritueel perspectief opnieuw moeten aanbieden.

Anderen noemen het de contemplatieve dimensie van het geloof.

In een ander lied luidt het:
Kijk naar de stroom die zich een weg baant
Door het land, door akkers, dorpen heen
Zijn bron is ergens ver ontsprongen.
Het gaat zijn weg en niemand weet waarheen.
Zo vloeit er ook een stroom vol leven, in elke mens in jou en mij
Een droom die speelt, je doet bewegen, je weerbaar maakt oneindig echt en vrij.
't Is een kracht die je doet leven, 't is de kracht die je diep voelt
't Is de wil, die je doet groeien, zodat je sterk staat en nooit ondergaat
ook in jou leeft zo'n een kracht, ook in jou leeft zo’n kracht
Zoals de stroom steeds weer zijn weg herneemt, voel je elke dag een beetje meer,
Wie je wel bent, wat 't leven met je voorheeft
Je leert vertrouwen, hopend altijd weer.
Zo deinen wij, zacht ingenomen in de kring van iemands adem mee.
Je deelt zo stil, elkanders pijn en dromen met zo een liefde eind'loos als de zee.

't Is de kracht die je zo lief maakt. Heel teder broos en echt.
't Is de kracht van iemand houden
zodat je sterk staat en niet ondergaat.
Ook in jou leeft zo een kracht.
't Is de kracht die je echt mens maakt zoals God het heeft bedoeld
Als je leeft zoals Hij voordeed, weet dat je sterk staat,
Je zo nooit ondergaat,
Ook in jou herleeft Zijn kracht, ook in jou herleeft Zijn kracht.