Tekst en onderricht december 2017
12 december 2017
NIET OPHEFFEN MAAR VERVULLEN
“Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen.”
(Matteüs 5, 13-20)
Bijbellezing uit het evangelie van Matteüs:
5, 13 Gij zijt het zout der aarde.
Maar als het zout zijn kracht verliest, waar mee zal men dan zouten?
Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen
en door de mensen vertrapt te worden.
14 Gij zijt het licht der wereld.
Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt!
15 Men steekt toch ook niet een lamp aan
om ze onder de korenmaat te zetten,
maar men plaatst ze op de standaard,
zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn.
16 Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen,
opdat zij uw goede werken zien
en uw Vader verheerlijken die in de hemel is.
17 Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen.
Ik ben niet gekomen om op te heffen,
maar om de vervulling te brengen.
18 Want voorwaar, Ik zeg u:
Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan,
dan dat een jota of haaltje vergaat uit de Wet,
voordat alles geschied is.
19 Wie dus een van die voorschriften, zelfs het geringste,
opheft en zo de mensen leert,
zal de geringste geacht worden in het Rijk der hemelen,
maar wie ze onderhoudt en leert
zal groot geacht worden in het Rijk der hemelen.
20 Ik zeg u: Als uw gerechtigheid
die van de schriftgeleerden en Farizeeën niet ver overtreft,
zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen.
Lezing uit: Gerhard LOHFINK,
Jezus van Nazaret. Wat wou Hij? Wie was Hij?
Jezus’ genialiteit – en Jezus was geniaal, als wij het zo simpel mogen zeggen –
ligt precies hierin dat Hij al wat Israël al ontdekt had, tot zijn essentie herleidt:
en dat tegelijk kritisch en creatief.
Eigenlijk was in Israël allang alles gezegd.
Maar het werd vaak nog niet met het nodige gewicht gezegd.
Of het verdween in het overweldigende geheel,
zodat het nog nauwelijks te herkennen viel.
In sommige omstandigheden werd zelfs het tegenovergestelde gezegd,
zodat eenduidigheid verdween.
Doordat Jezus deze vele stemmen
met een kritisch onderscheidingsvermogen op hun waarde toetst,
ontstaan uit al wat gekend was en verhoopt werd, het nieuwe. (…)
Laten we de Bergrede nemen en de voorschriften die de Thora uitleggen.
Daar is niet één zin die geen oudtestamentische achtergrond heeft.
Niets van de Thora wordt ‘opgeheven’ of afgeschaft, ‘zelfs niet de jota’,
en toch plaatst Jezus alles nogmaals in een nieuw daglicht:
in het licht van zijn vrijheid en verstand, van zijn radicaliteit en godsvrucht.
Duiding:
Hoe stond Jezus tegenover het Oude Testament?
Wat was zijn houding ten opzichte van de Hem omringende godsdienst?
Wat was zijn verhouding met de religie waarin Hij opgevoed was?
Jezus had het uiteraard niet over het ‘Oude Testament’.
Dat is een christelijke term om de heilige geschriften van het Joodse volk aan te duiden,
geschriften die ook voor Jezus heilige geschriften waren:
de vijf boekrollen die men gezamenlijk aanduidt aan ‘de Wet’, de Thora,
de Profeten, Nebiîm, en de overige Geschriften, Chetoebim.
Hij kende die heilige geschriften
en zoals vele mannen van zijn tijd kende Hij er stukken van buiten van:
zeker een groot aantal delen van de Thora,
ongetwijfeld een groot aantal Psalmen,
stukken uit de profetie van Jesaja en van de Wijsheidsliteratuur.
En Jezus kende zeker en vast het Nieuwe Testament niet.
De aanduidingen ‘Oud’ en ‘Nieuw’ houden het gevaar is
dat ‘Oud’ geïnterpreteerd wordt als ‘verouderd’ en ‘afgedaan’
en vervangen wordt door het ‘Nieuwe’, het betere.
Deze interpretatie van ‘Oud’ en ‘Nieuw’
beantwoordt zeker niet aan de houding die Jezus had
ten opzichte van de heilige geschriften van zijn volk.
Voor Hem waren die geschriften niet verouderd, niet afgedaan,
niet aan vernieuwing of vervanging toe.
Ze vormden de basis voor zijn vroomheid, zijn gebedsleven,
zijn denken en spreken over God.
Jezus beaamde volledig de grote ‘dogma’s’ van het geloof van Israël:
- dat er één God is;
- dat Hij de schepper is;
- dat Hij Israël heeft uitverkoren om zijn Naam te heiligen;
- dat Hij dit volk bevrijdde en leidde door de woestijn;
- dat Hij het een land gaf om te wonen;
- maar ook wetten en voorschriften,
wegwijzers om er in vrede en rechtvaardigheid te leven;
- dat Hij een verbond sloot met zijn volk;
- dat Hij het gebood in feesten aan dit verbond te denken;
- dat Hij een barmhartige God is ondanks de ontrouw van het volk;
- dat Hij zijn liefde en zijn volk trouw blijft;
- dat zijn genade en barmhartigheid geen einde kent.
Maar met die heilige geschriften ging Hij anders om dan de schriftgeleerden.
Er is bij Jezus geen sprake van de inhoud van de geschriften te bestuderen,
wel de kernboodschap ervan te verkondigen en radicaal te beleven.
Voor Jezus is de kernboodschap van die geschriften een Blijde Boodschap
en Hij is de verkondiger van die Blijde Boodschap,
roept mensen op om in die Boodschap te geloven
en net zoals Hij de ethische en morele consequenties van die boodschap
radicaal te beleven.
En die boodschap is:
dat God niet in een ver verleden of in een verre toekomst bevrijding schenkt,
maar nu, vandaag zijn volk en alle mensen heil aanbiedt.
In religieuze taal uitgedrukt:
God zal geen koning zijn, Hij is het nu.
En zijn wil dient nu te geschieden.
Zijn koninkrijk grijpt nu plaats.
In die verkondiging verkondigt Hij niet iets anders van de geschriften.
Alleen ‘actualiseert’ Hij het.
Wel verzet Hij zich tegen bepaalde interpretaties van Gods heerschappij,
zoals deze van de Zeloten, die het Rijk Gods interpreteren
als een herstel van de staat Israël ten tijd van koning David,
een nationalistische interpretatie waarbij zich een moralistische voegt:
het is alleen voor de Joden en alleen voor de vrome Joden.
Het heil dat God aanbiedt is in Jezus’ verkondiging
weliswaar eerst aan Israël aangeboden, maar ook aan de ‘heidenen’,
ook aan de tollenaars en de zondaars.
En daarmee verkondigt Jezus natuurlijk ook een ander Godsbeeld:
dat van God wiens liefde naar alle mensen uitgaat.
En daarmee verkondigt Jezus natuurlijk ook een andere status van Israël:
een volk dat door zijn levenswijze, waarin het Gods liefde navolgt,
van Gods liefde dient te getuigen, Gods liefde dient openbaar te maken.
Voor de identiteit van dat Godsvolk is een staatsvorm of koning van geen belang.
En ook geen territorium.
De nieuwe samenleving die tot stand komt,
komt er door een revolutie van een andere geest en aan ander hart,
een andere levenshouding waarbij de menselijke machtsverhoudingen
op hun kop gezet worden: niet gediend worden, maar elkaar dienen.
Dat is reeds allemaal in de geschriften aanwezig.
Jezus keert zich aan de hand van de kernboodschap van de geschriften,
tegen mensen die inhouden ervan op een al te menselijke wijze interpreteren.
Om dit concreet te maken:
vanuit de Thora valt bijvoorbeeld heel wat afwijzende kritiek te geven
op religieuze onderbouw voor de huidige staat Israël
en zeker voor de houding van de staat Israël ten opzichte van de Palestijnen.
Kortom: de geschriften die wij het ‘Oude Testament’ noemen zijn niet verouderd
en in Jezus’ verkondiging komt de kernboodschap,
de eigenlijke betekenis ervan, aan het licht.
In die zin zijn we als christenen in de eerste plaats spiritueel ‘joods’
en zonder kennis van de geschriften van het Oude Testament
kunnen we deze van het Nieuwe Testament, noch Jezus’ verkondiging zelf, begrijpen.
Dit geldt in ieder geval ook voor de verhouding van Jezus t.o.v. de Thora.
In zijn verkondiging plaatst Jezus ook hier de kern van de Thora
als niet op te heffen op de voorgrond en dit in het zgn. dubbelgebod van de liefde,
het gebod van de liefde tot God en van de liefde tot de naaste:
God is de absolute kern van je leven, zijn wil is de grondslag ervan,
zijn wil is liefde en die beleef je in solidariteit met en zorg voor je medemensen:
je familie, je volks- en geloofsgenoot, maar ook de vreemdeling die bij je woont,
je gast en ook je vijand, of die nu een familielid, volksgenoot, geloofsgenoot,
vreemdeling of voorbijtrekkend mens is.
Dit is allemaal al in de Thora aanwezig.
Niet in de antieke Grieks-Romeinse wereld.
Maar Jezus radicaliseert die solidariteit en zorg
en bovendien keert Hij zich ook weer af tegen allerhande religieuze gewoonten
die de kern van de Thora inkapselen,
opsluiten en eigenlijk het tegenovergestelde beogen.
Zo toont Jezus aan dat Gods liefde beleven Hem toelaat
te eten met hen die cultisch onrein zijn.
Zo moet Jezus niets hebben van scheidingswetten die vrouwen discrimineren
en met de beleving van onderlinge liefde niets te maken hebben.
Zo moet Hij ook niets weten van een rigoureus onderhouden van de sabbat
waarbij Gods liefde beleven tegengewerkt zou worden.
We moeten in het licht van Jezus’ verkondiging
het Nieuwe Testament dan ook niet lezen als een vervanging van de Joodse Thora,
maar wel als een interpretatiebron ervan.