Tekst en Onderricht Januari 2018
9 januari 2018
HET WONDER VAN EEN NIEUW BEGIN
“Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.” (Marcus 5, 21-43)
Bijbellezing uit het evangelie van Marcus:
5, 21 Toen Jezus weer met de boot overgestoken was,
stroomde veel volk bij Hem samen.
Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond,
22 kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge.
Toen hij Hem zag viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang:
23 “Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven,
kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.”
24 Jezus ging met hem mee.
Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
25 Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed.
26 Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters
en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden,
integendeel het was nog erger met haar geworden.
27 Omdat zij over Jezus gehoord had,
drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan.
28 Want ze zei bij zichzelf:
“Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.”
29 Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar,
dat ze van haar kwaal genezen was.
30 Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust
dat er een kracht van Hem was uitgegaan.
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg:
“Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
31 Zijn leerlingen zeiden tot Hem:
“Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt:
Wie heeft mij aangeraakt?”
32 Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
33 Wetend wat er met haar gebeurd was,
kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen
en bekende Hem de hele waarheid.
34 Toen sprak Hij tot haar: “Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.”
35 Hij was nog niet uitgesproken,
of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
“Uw dochter is gestorven.
Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?”
36 Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge:
“Wees niet bang, maar blijf geloven.”
37 Hij liet niemand met zich meegaan,
behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
38 Toen zij aan het huis van de overste kwamen,
zag Hij het rouwmisbaar van mensen die luid weenden en weeklaagden.
39 Hij ging naar binnen en zei tot hen: “Waarom dit misbaar en geween?
Het kind is niet gestorven, maar slaapt.”
40 Doch ze lachten Hem uit.
Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten
en ging met zijn metgezellen en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen, waar het kind lag.
41 Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: “Talita koemi”,
wat vertaald betekent: “Meisje, Ik zeg je, sta op.”
42 Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond,
want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
43 Hij legde hun nadrukkelijk op, dat niemand het te weten mocht komen,
en voegde eraan toe, dat men haar te eten moest geven.
Lezing uit: Gerhard LOHFINK,
Jezus van Nazaret. Wat wou Hij? Wie was Hij?
Jezus heeft de heilsdaden die Hij verrichtte,
niet als legitimatiewonderen aangezien.
Zijn wonderen hebben een andere oorsprong en een ander doel.
Zij vinden hun oorsprong in een noodsituatie die overal op Hem afkomt,
en zij zijn het begin van de nieuwe wereld die God schenkt.
Zij zijn tekenen van de doorbraak van Gods heerschappij.
Zij zijn tekenen van de vervulling van de oudtestamentische beloften.(…)
Zijn wonderen verwijzen naar Gods heerschappij die nu doorbreekt.
Dit ‘verwijzen’ is de kern van zijn machtsdaden.
Maar zij verwijzen ook naar de herschepping van het Godsvolk
dat op dit ogenblik gebeurt.
Zij staan in dienst van het bijeenbrengen van Israël
en in hen licht de komende wereld al op,
waarin van God uit alles geheeld zal zijn,
niet alleen de mensen, maar ook de hele schepping.
In elk wonder van Jezus
laat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zich als een stuk zien.
Zonder deze verwijzing bestaan er geen wonderen in christelijke zin.
Het is dan ook geen toeval dat Jezus’ wonderen
in de theologische taal van de evangelies niet alleen ‘machtsdaden’,
maar ook ‘tekenen’ genoemd worden.(…)
In het Nieuwe Testament is de verwijzing naar de doorbraak van Gods heerschappij
en de eindtijdelijke herschepping van Israël bij elk wonder een gegevenheid.
Duiding:
Er is bij de meeste ernstige exegeten weinig twijfel over het feit
dat de historische Jezus van Nazaret wel degelijk wonderen heeft verricht.
Niet alleen staan de evangelies er bol van,
maar ook de Joodse historicus Flavius Josephus maakte melding
van Jezus’ genezingen en duiveluitdrijvingen.
En verder is er in het evangelie een verwijzing
naar de erkenning van Jezus’ wonderdaden door de Joodse overheid.
Maar ze zetten Jezus’ wonderdaden in een kwaad daglicht.
Zo lezen we in het 3de hoofdstuk van het Marcus-evangelie:
20Hij ging naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten. 21Toen zijn verwanten dit hoorden, trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.22De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden dat Beëlzebul in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef.
In de Matteüs-versie van dit verhaal verdedigt Jezus zich met de opmerking:
12, 27Bovendien als Ik door Beëlzebul de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit?
Jezus was dus niet de enige die duiveluitdrijvingen verrichtte in Israël
en ook niet de enige in de Oudheid die genezingen verrichtte
en bovendien in verhalen en legende van de islam, het hindoeïsme en het boeddhisme
zijn de wonderen niet uit de wereld.
Er was in ieder geval in de Oudheid een sterk geloof in wonderen
en veel wonderen geschiedden er in heiligdommen van één of andere godheid.
Maar toch zijn er verschillen te noteren tussen Jezus’ wonderen en de wonderen waarover verder in Joodse geschriften en geschriften uit de Oudheid sprake is.
Er is nergens sprake over zoveel wonderen die door één persoon verricht zijn.
Bovendien verricht Jezus deze wonderen altijd in eigen naam,
zonder dus één of andere godheid te aanroepen.
Hij gebruikt daarbij ook nooit magische praktijken of bezweringen
en er komt geen dramatische of theatrale enscenering aan te pas.
En alhoewel Hij op een bepaald moment aan zijn leerlingen,
die niet bij machte waren een duivel uit te drijven, zegt,
dat een soort duivels alleen door vasten en gebed kunnen uitgedreven worden,
is een wonderdaad van Hem nooit voorafgegaan door een smeekgebed of vasten.
Jezus verrichtte ook nooit een wonder om zichzelf te helpen
zoals de verleider in de woestijn suggereert te doen
en zoals ook in enkele apocriefe evangelies verhaald wordt,
zoals het verhaal over de jonge Jezus die in het atelier van Jozef
een plank te kort had afgezaagd en door een klein wonder
weer wat langer kan uitrekken.
Tenslotte dient een wonder bij Jezus nooit om zich te bewijzen,
nooit om de machtiging van zijn zending of zijn goddelijkheid aan te tonen.
Er is vervolgens in de evangelies van ‘mirakels’ en zelfs van ‘wonderen’ geen sprake.
Hoewel wij ook nu verder soms het woord ‘wonderen’ zullen gebruiken
hebben de evangelies het over ‘machtsdaden’ en ‘tekenen’.
We kunnen ze het best ook aanduiden als ‘symboolhandelingen’
en daarmee wordt bedoeld: verrassende daden
die tot doel hebben de ogen te openen, een boodschap te verkondigen,
een dynamiek op gang te brengen of een nieuwe werkelijkheid te creëren.
Hier komt de dubbele betekenis van het Hebreeuwse woord dabar tot uiting:
het betekent niet alleen ‘woord’ of ‘wat gezegd is’,
maar ook ‘wat geschiedt’, ‘daad’, ‘handeling’ en ‘creatie’, ‘schepping’.
In de symboolhandelingen wordt gebruik gemaakt
van het materiële en van het lichamelijke
en meteen is te zien dat Jezus geen zo’n lage dunk heeft van het lichaam
als de laat-griekse filosofie van het neo-platonisme,
verantwoordelijk voor een nefast misprijzen van lichaam en sexualiteit
dat zich reeds vroeg in het christelijk denken nestelde.
Met andere woorden: het is niet alleen het zieltje dat moet gered worden,
maar ook het lichaam, en materiële en lichamelijke weldaden
zijn eveneens vormen van verkondiging van Gods liefde en barmhartigheid.
Pastoraal gaat om meer dan om het zielenheil en spirituele noden.
Naast de wonderen stelde Jezus ook andere symboolhandelingen
die, zoals sommige wonderen, ook heel demonstratief en provocerend waren.
Naast het aanraken van melaatsen, het genezen op een sabbat krijgen we ook
het maaltijd houden met zondaars van allerlei slag,
het zich laten aanraken door vrouwen,
het tijd maken voor kinderen,
het afwijzen van de bloedfamilie als de eigenlijke familie,
de tempelreiniging, de intocht, de voetwassing
en de symboolhandelingen bij brood en beker tijdens het laatste avondmaal.
Ook veel parabels zijn provocerende en demonstratieve verhalen
die ogen willen open, die iets willen aantonen,
die willen wijzen op iets en naar iets willen verwijzen,
namelijk, de doorbraak en aanvang van het Rijk Gods,
de werkelijkheid waar Gods wil geschiedt,
een wil die niet noodzakelijk samenvalt met wat de ‘traditie’ zegt.
Veel van Jezus’ symboolhandelingen en zeker van zijn wonderen
zijn ook ‘scheppingsdaden’, ‘creaties’,
scheppingen van een nieuw begin,
scheppingen van het eindtijdelijke Israël.
Lohfink wijst er op dat het noodzakelijk is bij die scheppingsdaden
zowel de scheppingstheologie als de genadetheologie voor ogen te houden
om te komen tot een goed begrip van de wonderen.
Gods scheppend en reddend handelen in de wereld
geschiedt niet tegengesteld aan of zonder de geschapen werkelijkheid.
En Gods scheppend en reddend handelen in de wereld
geschiedt ook niet tegengesteld aan of zonder
de vrijwillige medewerking van de mens,
zonder dat de mens zelf zijn verantwoordelijkheid opneemt.
Er zou zelfs van een wijnwonder in Kana geen sprake zijn
zonder de attente en bezorgde Maria
en zonder de zeer bereidwillige medewerking van de dienaren.
Gods scheppend en bevrijdend handelen geschiedt altijd
in en met en door de natuur, de materie en de vrije wil van de mens
die met de hulp van Gods genade tot ‘machtsdaden’ en ‘tekenen’ tot staat is.
Bovendien, anders dan in de wonderverhalen uit het Jodendom en de Oudheid,
is er het ‘meewerkend’ geloof van de te genezen mens nodig,
geen geloof dat door het wonder ontstaat,
maar geloof en vertrouwen dat aan het wonder als voorwaarde voorafgaat
en waarvan de afwezigheid de ‘onmacht’ van Jezus aantoont.
Zo lezen we dat Hij door gebrek aan geloof
in Zijn vaderstad niet veel wonderen kon verrichten.
Om de betekenis van Jezus’ wonderen te snappen
is een moment van bijzondere aandacht voor duiveluitdrijving aan te raden.
Lohfink stelt dat de term “bezetenheid” niet voorbijgestreefd hoeft te zijn,
maar wel degelijk kan wijzen op de ontwrichting van de mens
die deel uitmaakt van een wereld die ontwricht is,
van een vervreemding van de mens van zichzelf
zoals de wereld vervreemd is van het oorspronkelijke scheppingsplan.
Ieder ziek zijn is vervreemdend maar is ook een vorm van vervreemding.
Zowel in de samenleving als in de menselijke geest als in het menselijk lichaam
zijn chaotische en leven bedreigende krachten aan het werk,
de machten van het kwaad,
wiens realiteit we weliswaar geen persoonskarakter meer geven,
maar die onloochenbaar is.
De christen ervaart zichzelf en de wereld als nood hebbende aan bevrijding.
De wonderen van Jezus zijn herscheppende bevrijdingsdaden
die de mens terugbrengen tot zichzelf.
Dat is hun ware betekenis.
Daarom zullen zij uw rechters zijn. 28Maar als Ik door de geest Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen.