Tekst en Onderricht april 2018

“U KENNEN, UIT EN TOT U LEVEN”
DIEPER KENNIS MAKEN
MET HET LEVEN EN DE BOODSCHAP
VAN JEZUS VAN NAZARET

10 april 2018

DE VERREZENE: TE ZIEN, TE ERVAREN
“Hij is verrezen. Hij is niet hier.” (Marcus 16, 1-8)

Bijbellezing uit het evangelie van Marcus:

16, 1 Toen de sabbat voorbij was,
kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome
welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen.
2 Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was,
gingen zij naar het graf.
3 Ze zeiden tot elkaar:
“Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?”
4 Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was;
en deze was zeer groot.
5 Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis
aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad.
6 Maar hij sprak tot haar: “Schrikt niet,
Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier.
Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had.
7 Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen:
Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.”


8 De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf;
want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd.
En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.

Lezing uit: Gerhard LOHFINK,
Jezus van Nazaret. Wat wou Hij? Wie was Hij?

De tijd is allang weer rijp om visioenen weer
als een echte menselijke mogelijkheid te waarderen.
Dan zouden wij ze namelijk ook als een goddelijke mogelijkheid,
waarbij van menselijke structuren gebruik gemaakt wordt om tot mensen te spreken, ernstig kunnen nemen.
Want zoals elk menselijk visioen helemaal mensenwerk is,
kan het tegelijk helemaal werk zijn van God,
die de productieve verbeelding van de mens gebruikt
om zich te midden van de geschiedenis te openbaren.
Het principe dat de genadeleer van Gods handelen
het handelen van de mens niet onderdrukt, maar integendeel ruimte geeft,
komt in aanmerking voor de innerlijke structuur van de verschijningsverhalen.

Duiding

Met de mededeling dat de vrouwen niets
van de hun toevertrouwde boodschap aan iemand meedeelden
eindigt het Marcusevangelie.
Het verschijningsverhaal dat in het Marcusevangelie daarop volgt
is zo goed als zeker een latere toevoeging.
Blijkbaar is het verrijzenisgeloof ontstaan
zonder het relaas van de vrouwen die het lege graf hebben aangetroffen.
Hun verhaal is voor de leerlingen alleen een bevestiging geweest
van wat ze al wisten, namelijk, dat Jezus verrezen was.
Hoe wisten ze dat dan al?
Het antwoord op die vraag is: ze hadden hem gezien, of eigenlijk:
Hij heeft zich aan hen duidelijk laten zien en daardoor laten ervaren dat Hij leeft.
En voor Lofhink is dat ervaren meer dan een louter menselijke innerlijke ervaring
en is dat ‘zien’ meer dan een uitdrukking om die ervaring te vertolken.
Om het verhaal daarover opgang te brengen zou ik graag meedelen
dat ook wij de verrijzenis van Christus kunnen ervaren
wanneer we deelnemen aan zijn leven, aan zijn lijden, aan zijn sterven.
De verrijzenis is meer dan iets wat we vroom te ‘zien’ hebben,
meer dan een feit dat waar te nemen is,
meer dan een feit dat vroom te gedenken en te verwachten is:
de verrijzenis van Christus is iets waar we aan deelnemen
en in de mate dat we eraan deelnemen gaan we ze ervaren
en gaan we ook de Verrezene kunnen zien en ervaren.

Deelnemen aan de verrijzenis was voor de leerlingen
deelnemen aan het eindtijdelijke, aan het Rijk Gods,
aan de parousie, het doorbreken van een nieuw leven en een nieuwe wereld,
aan de transformatie van mens en wereld.
Het is deelnemen aan datgene wat door Jezus verkondigd werd
en wat in Jezus’ leven en persoon al begonnen was
en waartoe Jezus ook de twaalf had geroepen en gezonden.
De leerlingen hadden tijdens Jezus’ leven
al hun wereldse, politieke en militaire ideeën en verwachtingen
mbt het eindtijdelijke en het Rijk Gods moeten bijsturen, eigenlijk loslaten.
Maar na Jezus’ lijden en dood waren ze tot het besluit gekomen
dat er helemaal niets van terecht zou komen,
niets van een nieuw leven, niets van een nieuwe wereld.
Daarom is het grootste deel van hen zo goed als zeker terug naar Galilea gegaan
en heeft er zijn vroeger bestaan terug opgenomen,
waarbij ze, zoals sommigen vroeger hun netten achterlieten,
nu hun zending en hun opdracht hebben achtergelaten.
Die Jezus die hen geroepen en gezonden heeft is dood
en we willen met Hem niets meer te maken hebben,
we willen Hem niet meer kennen.
De verloochening van Petrus is volgens Lofhink in meerder opzicht historisch.
Maar de leerlingen, en om te beginnen Petrus,
zijn tot het inzicht gekomen dat die vrees en ontgoocheling ongegrond zijn.
Jawel, het eindtijdelijke is wel degelijk met en in Jezus begonnen,
niet alleen in de Jezus waarmee ze rondtrokken,
maar ook in de Jezus die leeft,
de mens die door God verheven is,
omdat Hij zich totaal aan God en aan het eindtijdelijke gegeven heeft.
Vanwaar komt dit ‘jawel’ van Petrus en van de leerlingen.
Vooreerst omdat Hij zich in Galilea aan Petrus heeft laten zien.
De Paasverhalen spreken van ‘verschijning’.
Daarover laat ik straks Lohfink zelf aan het woord.
Maar er is daar in Galilea en eerst dus bij Petrus wel wat meer gebeurd
dan een louter innerlijk menselijk op hol slaan van de verbeelding,
waardoor Petrus zichzelf en de anderen bedrogen zou hebben.
Bovendien horen de leerlingen in Galilea een bericht uit Jeruzalem
waarin ze een teken zien van de aanvang van het eindtijdelijke:
ze horen er het bericht van het lege graf.
Doden die uit het graf opstaan en een nieuw leven leiden
is een gebeuren dat thuishoort in het eindtijdelijke.
Dat dit met Jezus zou gebeurd zijn is een bevestiging
van hun Galilea-ervaringen met de Verrezene
en doet hen besluiten om naar Jeruzalem terug te keren
om daar de verdere aanvang van de eindtijd mee te maken,
het begin dus van een nieuwe wereld,
waarin mensen radicaal een leven leiden naar Gods wil.
Kenmerk ook van dat nieuwe leven is de gave van Gods Geest
die ‘herinnering’ en ‘kracht’ en ‘wijsheid’ verstrekt
en mensen één maakt in de beleving van de liefde.
Wanneer de leerlingen dan in Jeruzalem
ook onbevreesd dat leven gaan leiden
en Jezus’ verrijzenis en leer ook onbevreesd verkondigen
- wat het tegenovergestelde is van hun vluchtreactie -
is het voor hen duidelijk dat de eindtijdelijke gave van de Geest
aan hen geschiedt is en aan allen zal geschieden
die in Jezus geloven, dat is, zijn oproep tot bekering aannemen
en een nieuw leven leiden, bevrijd van angst en zelfzucht
in een nieuwe gemeenschap.
De past-paschale verkondiging van de leerlingen,
het vormen van een nieuwe gemeenschap
waarin de gedachtenis aan de Verrezene levend wordt gehouden
en waarin de eindtijdelijke wereld zichtbaar wordt (zou moeten worden),
is wel degelijk het gevolg van de Paaservaringen van de leerlingen
en is wel degelijk het gevolg van een zendingsbewustzijn,
van de noodzaak de opdracht en zending terug op te nemen
die ze zo schromelijk in de steek gelaten hadden.
Lohfink wrijft het er maar weer eens in:
dat we de Verrezene, de eindtijdelijke Jezus zo weinig ‘zien’ en ‘ervaren’
is te wijten aan het feit dat we zo weinig radicaal aan dat eindtijdelijke deelnemen.
We ervaren ook zo weinig de kracht van de verrijzenis van Christus
omdat we ook zo weinig bereid zijn aan zijn lijden deel te nemen.
Dat doen we
… als we ons vrijwillig inzetten
en een engagement van dienstbaarheid op ons nemen
dat veel van onze tijd en energie vraagt,
dat bij momenten ons ertoe verplicht andere aangenamere bezigheden te laten vallen, dat ons dwingt eigenbelang aan de kant te zetten;
… als we durven de dienstbaarheid van verantwoordelijkheid op ons nemen,
niet uit eigenbelang, maar omdat er nu eenmaal nood is
aan mensen die verantwoordelijkheid nemen
en daarbij het risico van kritiek en tegenkanting erbij nemen;
… als we kiezen voor een eenvoudiger, soberder en ecologischer levenswijze;
… als we een cultuur van stilte en verstillen in ons leven inplanten;
… als we verder gaan met dit alles op momenten ‘dat het nijpt’.