Tekst en Onderricht mei 2018
8 mei 2018:
WAT DACHT JEZUS OVER ZICHZELF
“Ja, dat ben Ik en gij zult de Mensenzoon zien zitten
aan de rechterhand van de Macht.”
(Marcus 14, 53-64)
Bijbellezing uit het evangelie van Marcus:
14, 53 Men bracht Jezus haar de hogepriester,
waar alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden bijeenkwamen.
54 Petrus volgde Hem op een afstand
tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester
en nam plaats onder het dienstvolk om zich bij het vuur te warmen.
55 De hogepriesters en het hele Sanhedrin
zochten naar een getuigenis tegen Jezus
om Hem ter dood te kunnen brengen,
maar zij vonden er geen.
56 Wel brachten velen valse getuigenissen tegen Hem in,
maar hun getuigenissen stemden niet overeen.
57 Toen traden enige valse getuigen tegen Hem op die verklaarden:
58 “Wij hebben Hem horen zeggen:
Ik zal deze door mensenhanden gemaakte tempel afbreken
en in drie dagen een andere opbouwen
die niet door mensenhanden is gemaakt.”
59 Maar ook daaromtrent was hun getuigenis niet eensluidend.
60 Toen stond de hogepriester in hun midden op en vroeg aan Jezus:
“Geeft Ge in het geheel geen antwoord?
Wat getuigen deze mensen tegen U?”
61 Maar Jezus bleef zwijgen en gaf volstrekt geen antwoord.
Daarop stelde de hogepriester Hem nog een vraag:
“Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?”
62 Jezus antwoorde: Ja, dat ben Ik;
en gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht
en komen met de wolken des hemels.”
63Toen scheurde de hogepriester zijn gewaad en riep uit:
“Waartoe hebben wij nog getuigen nodig?
64 Ge hebt de godslastering gehoord. Wat dunkt u?”
Allen spraken het vonnis uit, dat Hij de dood verdiende.
Lezing uit: Gerhard LOHFINK,
Jezus van Nazaret. Wat wou Hij? Wie was Hij?
God, de Ene, de absolute Heer,
is dus het centrum van Jezus’ boodschap –
en precies daarom is het zo ongehoord
dat Jezus deze Ene en zijn heerschappij
onophoudelijk met zijn eigen persoon verbindt.
Dit is de eigenlijke steen des aanstoots, toen en nu.
Jezus werd hierom aan het kruis genageld.
Veel vromen en vooral de religieuze autoriteiten van Israël
konden deze claim niet verdragen.
Ook vandaag kunnen velen dit elementaire samenbrengen
van God en een Jezus die zo spreekt en handelt
alsof Hij op Gods plaats staat
en alsof door Hem God zelf naar zijn volk komt, niet verdragen.
Vandaar dat van Jezus een gewone rabbi,
een joodse Socrates of een rondtrekkende Galilese filosoof gemaakt werd,
die met eindeloos wijze woorden over God gesproken heeft
– of men las over zijn boodschap van Gods heerschappij hen
en maakte van Hem alleen nog een verkondiger van zichzelf.
Beide doen geen recht aan de historische bevindingen.
Duiding:
Als je de evangelies goed leest
en in de voorstelling, die je van Jezus maakt,
niet te veel van de hedendaagse afkeur voor gezag en autoriteit legt,
dan moet je toch het spreken en het optreden van Jezus naar hedendaagse normen
heel autoritair durven noemen, op zijn minst heel zelfbewust.
Er is tussen Hem en zijn leerlingen geen dialoog over de te kiezen weg
en er is in zijn optreden en spreken geen ruimte voor compromis.
We zijn mensen die gesteld zijn op onze autonomie, dat wil zeggen:
we bepalen zelf graag ons doen en laten en worden daarbij
liefst niet of zo weinig mogelijk geboden en verplichtingen opgelegd.
We hebben ons ook bevrijd
van het juk van de kerkelijke moraal met geboden en verboden
en zijn er innerlijk van overtuigd dat in ieder geval de Kerk
ons nog weinig of niets meer te zeggen heeft over ons doen en laten.
Vandaar dat sommigen woorden als gebod en moeten in een bijbeltekst hertalen,
in de hoop de tekst aanvaardbaarder te maken bij een breder publiek
en in de veronderstelling dat de hertaling ook correct is.
Zo wordt de vraag Wat moeten we doen
aan Johannes de Doper (Lucas 3, 10) hertaald tot:
Doper, wat zouden we kunnen doen.
En het woord van Jezus Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt (Johannes 15, 17),
luidt dan: Dat is mijn grootste wens, dat Gij elkaar liefhebt.
Laten we eerlijk zijn en er geen doekjes omdoen:
in het spreken van Jezus is er wel degelijk een gebiedende taal
die weinig ruimte laat voor persoonlijke herinterpretatie.
Naast Jezus’ optreden geeft ook precies deze taal
ons een kijk op Jezus’ zelfverstaan.
Het beeld van de autoritaire religieuze leider,
die zelfs als kind reeds boven de wijzen van zijn tijd uitstak,
is niet louter een beeld dat later in de oerkerk ontworpen werd
en pas dan in de evangelies werd ingebracht,
zoals ook de ongehuwde Jezus geen constructie is van een kerk
die reeds op weg was naar een verplicht celibatair priesterschap
en alle sporen van mogelijke amoureuze relaties wegwerkte.
Het is ook niet slechts na de paasgebeurtenissen
dat de leerlingen tot het inzicht kwamen dat Jezus wel eens
de Christus of de eschatologische mensenzoon zou kunnen geweest zijn, ja was.
De zgn. belijdenis van Petrus, waarbij Petrus Jezus aanduidt als de Christus,
maakt meer dan een goede kans om een belijdenis te zijn
die Petrus vóór Jezus’ lijden en sterven uitgesproken heeft.
Er zijn verder in de evangelies voldoende plaatsen te vinden
die ons toestaan enig zicht te krijgen
op wat Jezus over zichzelf dacht, over zijn ‘zelfverstaan’,
wat niet hetzelfde is als zijn ‘zelfbewustzijn’.
Het is meteen ook duidelijk dat in het zelfverstaan van Jezus
zijn identiteit – wie Hij is en wat Hij dus van zichzelf dacht
– totaal samenvalt met zijn zending –
wie Hij voor de leerlingen, voor Israël en voor ons moet zijn.
Nogmaals, dat is niet iets dat de leerlingen pas na Pasen duidelijk werd.
De door hen ontvangen Geest openbaart hen niets nieuws.
Hij brengt alleen in herinnering en leert beter te begrijpen
wat Jezus hen verkondigt heeft over het Rijk Gods,
over de te kiezen weg in het leven en over zichzelf.
Hedendaagse Joodse geleerden die het met de geschiedenis ernstig nemen
beschouwen Jezus als een grote ‘rabbi’
en in de Koran wordt Jezus als een groot profeet beschouwd.
Ook in zijn eigen tijd werd Jezus als een groot profeet gezien.
Jezus heeft zich echter als ‘meer’ dan een profeet gezien.
Een profeet treedt op als een boodschapper, een woordvoerder van God.
Maar de zgn. boodschapperformule bij de profeten “Zo spreekt de Heer”
ontbreekt in de redevoeringen en de vermaningen van Jezus
en wordt er vervangen door “Amen. Ik zeg jullie”.
Jezus’ spreken komt als het ware niet alleen voor uit een sterke intimiteit met God,
maar is eerder zelf een goddelijk spreken, een spreken in totale eenheid met God,
een spreken van God zelf.
Dat moet in de oren van de Joodse religieuze leiders ongehoord geklonken hebben.
Er is in de evangelies geen plaats aan te duiden
waar Jezus zichzelf als de Messias aanwijst.
Wel laat Hij toe dat de blinde Bartimeus Hem in Jericho aanroept
met een duidelijke messiaanse titel:
“Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij.”
Dit geschiedt juist vóór de intocht in Jeruzalem.
Het is alsof dan mag geweten worden wat vooraf stil gehouden diende te worden.
Als Jezus in de intieme kring van de leerlingen door Petrus als de Christus erkend wordt,
dan lezen we daarop: “Maar Hij verbood hen nadrukkelijk iemand hierover te spreken.”
Vanwaar die terughoudendheid? in de exegese het zgn. ‘Messiasgeheim’ genoemd.
Lohfink meent – mijn inzien terecht – dat er in Jezus’ terughoudendheid voor deze titel
geen twijfeling of aarzeling van zijnentwege te lezen valt,
maar alleen een terechte vrees dat men de politieke
of joods-religieus nationalistische betekenis ervan op Hem zou toepassen.
Anders gezegd: zolang men nog niet goed inzag welke soort Messias Hij was
had Hij liever niet dat men Hem openlijk met die titel bedacht.
En dat zijn vrees terecht was blijkt uit het feit dat Petrus Hem na zijn belijdenis
probeert ervan te weerhouden om de weg te kiezen van een lijdende Messias.
Is voor de Romeinen de politieke betekenis van Messias
een reden geweest om Hem uit de weg te ruimen,
dat is niet het geval geweest voor de Joodse religieuze overheid.
Voor hen was het zich in de plaats van God stellen dat zó Godslasterlijk was
dat ze eigenlijk niet anders konden dan Hem daarvoor ter dood te veroordelen.
Men kan achteraf stellen – wat de Kerk ook deed –
dat de Joodse overheid de goddelijkheid van Jezus niet erkend heeft.
Geef toe, dat zou wel veel gevraagd zijn door Jezus
en die erkenning heeft Hij ook niet zo rechtstreeks gevraagd.
Maar als Jezus het heeft over het ongeloof van de overheid
dan heeft Hij het over het gegeven dat ze zijn boodschap
niet als een rechtstreekse boodschap van God aanvaarden
en in die zin geen geloof aan Hem hechten, d.w.z. dat ze zich niet bekeren.
Ze hebben er ook geen geloof aan gehecht dat Hij de Messias was.
Dat belijdt Jezus uiteindelijk openlijk voor het Sanhedrin:
Daarop stelde de Hogepriester Hem nog een vraag:
‘Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?’
Jezus antwoordde: ‘Ja, dat ben Ik.’
Jezus vervolgde met een citaat uit het 7de hoofdstuk van het boek Daniël:
En gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht
en komen met de wolken des Hemels.
Zonder dat Jezus de titel ‘Mensenzoon’ duidelijk voor zichzelf opeiste
is dat de titel waarmee Hij op een ook weer terughoudende wijze
zijn identiteit en zijn zending aanduidde.
Lohfink wijst erop dat die titel in het boek Daniël zelf een codewoord is,
een woord dat verwijst naar de mensheid van de eindtijd,
de menselijke samenleving die God tot stand zal brengen
als Hij de machten van het kwaad bedwongen zal hebben
en zijn Geest zal uitgestort hebben over alle volkeren.
Maar dat codewoord krijgt bij Jezus een ietwat andere inhoud.
Het tot stand brengen van de nieuwe mensheid is niet voor later,
maar het geschiedt nu en het geschiedt in Jezus zelf
en in allen die Hij tot bekering en tot navolging oproept.
Het geschiedt in deze wereld waar de machten van het kwaad nog actief zijn
maar waar die machten geen gezag meer hebben op de nieuwe mens
en zeker geen gezag hebben op Hem zelf.
En daarbij komt dat die machten geen macht meer hebben
niet omdat ze in een maatschappelijke strijd het onderspit delven,
maar omdat de nieuwe mens niet meer leeft volgens voor datgene
dat door die machten gediend worden: rijkdom, macht, eer, aanzien.
De heerschappij van de mensenzoon is dienen:
De Mensenzoon is immers niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.
Delen in die heerschappij is dus ook het gevolg van
her erkennen en aanvaarden van de lijdende Messias en de dienende Mensenzoon
en die erkenning en aanvaarding houdt navolging in.
Ook de roep tot radicale navolging spreekt van Jezus’ zelfverstaan
als de Mensenzoon die de machten van het kwaad breekt.
Dat zelfverstaan spreekt ook uit zijn optreden, zijn daden en zijn verdere prediking.
Zijn oproep tot bekering is dus:
laat je niet meer leiden door de machten van de wereld, ontneem ze hun macht!
Die oproep tot bekering en navolging
is wel degelijk de vorming van de nieuwe mensheid.
Verder is er voor de Joodse overheid zijn aanstootgevende
wijze waarop Hij tekenen verricht, ook op sabbat, zijn zonden vergeven,
zijn intocht in Jeruzalem, zijn houding tegenover reinheidswetten, enz..
Als Jezus in het Lucas-evangelie zijn leerlingen voorhoudt:
Begrijpt dit wel: Als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen,
zou hij in zijn huis niet laten inbreken.
Weest ook gij bereid, omdat de Mensenzoon komt
op het uur waarop gij het niet verwacht,
dat heeft Hij volgens Lohfink wel degelijk de bedoeling te zeggen
dat Hij de dief is en dat Hij is ingebroken
en dat daarmee het Rijk Gods is aangebroken.
Jezus stelde zijn leerlingen de vraag:
Wie zeggen de mensen dat Ik ben?
We hebben de vraag Wie zegt Jezus dat Hij is? beantwoord.
Tot ons is nu echter de vraag gesteld:
Wie zeggen wij dat Hij is voor ons?
Is Hij een wijze rabbi naast anderen? Een wijze spirituele leraar naast anderen?
Een groot profeet naast anderen, desnoods de grootste?
Is Hij slechts een na te volgen voorbeeld zoals er velen dat zijn,
misschien wel hét na te volgen voorbeeld?
Dan is de navolging een vrijblijvende kwestie
en kunnen we ook bij andere religieuze leiders gaan shoppen.
Maar als Jezus werkelijk Gods aanbod is voor de nieuwe mensheid
en wij zowel God als de mensheid ernstig nemen,
dan is er van een vrijblijvende houding tegenover Jezus geen sprake,
dan is er geen kwestie van We zouden kunnen of Het is wenselijk.
Als we in alle vrijheid Jezus erkennen als de Messias en de Mensenzoon
dan volgt als consequentie alleen maar:
naar Hem luisteren en zijn woorden volbrengen,
ons bekeren en volledig nieuwe mensen worden.
Niet straks maar nu.