tekst en onderricht oktober 2014
“Geef aan God wat God toekomt”
WAT GOD DRINGEND NODIG HEEFT...
Bijbellezing: Matteüs 22, 15-21
Nu trokken de Farizeeën zich terug
om zich erop te beraden hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken.
Ze stuurden enkele van hun leerlingen
samen met een aantal Herodianen naar hem toe, met de vraag:
‘Meester, wij weten dat u oprecht bent
en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God.
We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen,
u kijkt immers niemand naar de ogen.
Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ Maar Jezus had hun boze opzet door en zei:
‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars?
Laat me de belastingmunt zien.’
Ze reikten hem een denarie aan.
Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’
Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’
Daarop zei hij tegen hen:
‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer,
en geef aan God wat God toebehoort.’
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden.
Ze lieten hem staan en gingen weg.
André LOUF, Mijn liefde is u genoeg. Woorden van een abt ter meditatie bij de evangelies in de A-cyclus, Lannoo, Tielt, 1986, blz. 212-213
En Jezus stelt hun de vraag:
“Van wie is deze beeldenaar en het opschrift ? — Van de Keizer.”
Er is geen twijfel mogelijk:geld draagt de beeldenaar van de keizer.
Niet het beeld van God.
Het behoort aan hem die het recht heeft munt te slaan naar eigen beeld.
Aanvaardt men geld te gebruiken, zij het Romeins of joods geld,
geve men dan maar aan de keizer wat de keizer toekomt,
dat wil zeggen: laat men dan belasting betalen.
Geld is niet getekend met het beeld van God.
Het is een uitvinding van mensen.
Het antwoord van Jezus bevat nog een tweede zinnetje:
“Geeft aan God wat God toekomt”.
Geld draagt de beeldenaar van de keizer.
Het behoort dus de keizer toe.
Geeft echter aan God wat de beeldenaar van God draagt.
God kan geen geld gebruiken en geld zal het Koninkrijk niet binnengaan,
want iedereen laat het na zijn dood hier beneden achter.
Maar God heeft dringend nodig wat zijn eigen beeld draagt,
en alleen wat zijn eigen beeld draagt zal het Koninkrijk kunnen binnengaan.
,”Geeft aan God wat het beeld van God draagt.”
Dit is op de allereerste plaats Jezus zelf. (…)
Het beeld van God, het zijn vervolgens de mensen
die naar zijn beeld geschapen zijn en hernieuwd werden
volgens hetzelfde beeld door het verblijf van Jezus op deze aarde,
omdat de schat van God — Jezus zelf — in elk van hen geïnvesteerd werd
door de prediking van het Woord en door het dienst- werk van de sacramenten.
Voortaan is dit hun enige identiteit,
en heeft hun verblijf op aarde geen andere betekenis meer dan Pasen zelf.
Ze moeten immers aan God terug geschonken worden, in het spoor van Jezus.
Onderricht:
God heeft geen geld nodig.
God heeft geen offers nodig.
Bij de profeet Jesaja lezen we reeds in het eerste hoofdstuk:
Wat moet ik met al jullie offers? zegt de HEER.
Ik heb genoeg van die schapen, die vetgemeste kalveren;
het bloed van stieren, rammen en bokken wil ik niet meer.
En wanneer jullie voor mij verschijnen –
wie heeft je gevraagd mijn voorhoven plat te lopen?
Houd op met die zinloze offergaven.
Ik heb een afschuw van jullie wierook;
jullie feesten, nieuwemaan en sabbat,
ik duld ze niet naast al dat wangedrag.
Van jullie nieuwemaan, van ál jullie feesten heb ik een afkeer,
ze hinderen mij, ik kan ze niet langer verdragen.
Wanneer jullie je handen opheffen, wend ik mijn ogen af,
ook als je aanhoudend bidt, luister ik niet.
God heeft zelfs geen nood aan onze gebeden,
toch niet aan deze waarin we vragen
om ons te voorzien in beveiliging, bevrediging en bevestiging.
Jezus leert:
Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?”
of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?”
– dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen.
Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben.
En verder lezen we in Psalm 139:
Geen woord ligt op mijn tong,
of u, HEER, kent het ten volle.
God heeft mensen nodig.
Mensen om lief te hebben, om gelukkig te maken, om te doen leven,
om te doen delen in zijn vreugde, in zijn leven.
En God heeft mensen nodig die zijn liefde erkennen en aanvaarden
en daarom doen wat Hij van ons vraagt.
Mensen op wie Hij zijn zegel mag drukken,
mensen op wie Hij zijn beeltenis mag slaan,
mensen die zijn beeltenis dragen,
niet zomaar aan één zijde van hun buitenkant,
maar in hun geest en hart en daarom in heel hun doen en laten.
God heeft nood aan mensen
die zijn beeld en gelijkenis zijn,
die als maatstaf van hun liefde Gods onvoorwaardelijke liefde nemen,
die als maatstaf van hun goedheid Gods onverdeelde goedheid nemen,
die als maatstaf van hun barmhartigheid Gods hart en erbarmen rekenen.
Een keizer geeft geld nodig om zijn plannen te realiseren.
En God heeft mensen nodig om zijn scheppingsplan waar te maken.
Geef aan God wat aan God toebehoort.
In Psalm 24 lezen we dat natuurlijk alles aan God toebehoort:
Van de HEER is de aarde en alles wat daar leeft,
de wereld en wie haar bewonen.
Maar wij behoren God niet toe als ding, als slaaf, als dienaar.
Ons toebehoren is een horen bij God, een één zijn met God.
Het is het toebehoren van de vriendschap en de liefde.
God is mijn Vader, Jezus mijn vriend en broer.
In dit alles steekt natuurlijk ook een richtinggevende boodschap
voor ons omgaan met geld
maar ook voor onze visie op godsdienst en ons godsdienstig bezig zijn.
Het is duidelijk dat Jezus een einde maakt aan een religieus systeem
waarin gedacht wordt dat God nog iets anders van ons vraagt
dan dat we zijn wil zouden volbrengen
en dat zijn wil nog iets anders zou kunnen zijn dan dat we elkaar liefhebben,
onvoorwaardelijk liefdevol zijn voor elkaar en onverdeeld goed.
Jezus maakt wel degelijk een einde aan het religieuze offersysteem.
Hij vraagt wel het offer van onszelf en dat betekent:
onze beschikbaarheid en onze bereidbaarheid om zijn wil te volbrengen
ook al vraagt dat desnoods het offer van ons leven.
Dat is het offer dat Jezus heeft volbracht.
Het is het offer van de zelfontlediging.
Ook ons bidden moet door deze offerbereidheid gekenmerkt worden.
Bidden is dus vooreerst een houding van aandacht,
van openheid en luisterbereidheid
waaraan een houding van gehoorzaamheid verbonden is.
Anders is gebed een op zichzelf betrokken bezigheid.
En ook de liturgie moet door dezelfde aandacht,
openheid en luisterbereidheid gekenmerkt worden.
Anders is liturgie ook een louter op zichzelf betrokken bezig zijn.
Alle omgang met de goederen van deze aarde, met rijkdom en geld
moet verder door diezelfde offerbereidheid gedragen worden.
Als mensen geld nodig hebben om het goede te doen
en om zorg te dragen voor het leven en welzijn van medemensen
dan heeft God geld nodig,
maar geen geld dat losstaat van deze dienst aan de medemens
en geen geld dat los staat van de mens die deze dienst bewijst.
Dit houdt ook een vingerwijzing is voor het functioneren van geld
in een kerkgemeenschap.