tekst en onderricht november 2014

 “Treedt binnen in de vreugde van uw Heer.”
DE VREUGDE EN DE VRIJHEID VAN HET CHRISTEN ZIJN

Bijbellezing: Matteüs 25, 14-30

Of het zal zijn als met een man die op reis ging,
zijn dienaren bij zich riep en het geld dat hij bezat aan hen in beheer gaf.
Aan de een gaf hij vijf talent, aan een ander twee, en aan nog een ander één,
ieder naar wat hij aankon. Toen vertrok hij.
Meteen ging de man die vijf talent ontvangen had
op weg om er handel mee te drijven, en zo verdiende hij er vijf talent bij.
Op dezelfde wijze verdiende de man die er twee had gekregen er twee bij.
Degene die één talent ontvangen had, besloot het geld van zijn heer te verstoppen:
hij begroef het.
Na lange tijd keerde de heer van die dienaren terug en vroeg hun rekenschap.
Degene die vijf talent ontvangen had, kwam naar hem toe
en overhandigde hem nog vijf talent erbij met de woorden:
“Heer, u hebt mij vijf talent in beheer gegeven,
alstublieft, ik heb er vijf talent bij verdiend.”
Zijn heer zei tegen hem: “Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar bent gebleken in het beheer van een klein bedrag,
zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer.”
Ook degene die twee talent ontvangen had, kwam naar hem toe en zei:
“Heer, u hebt mij twee talent in beheer gegeven,
alstublieft, ik heb er twee talent bij verdiend.”
Zijn heer zei tegen hem: “Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar was in het beheer van een klein bedrag,
zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer.”
Nu kwam ook degene die één talent ontvangen had naar hem toe, hij zei:
“Heer, ik wist van u dat u streng bent,
dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant,
en uit angst besloot ik uw talent te begraven.
Alstublieft, hier hebt u het terug.”
Zijn heer antwoordde hem: “Je bent een slechte, laffe dienaar.
Je wist dus dat ik maai waar ik niet heb gezaaid en oogst waar ik niet heb geplant?
Had mijn geld dan bij de bank in bewaring gegeven,
dan zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente hebben terugontvangen.
Pak hem dat talent maar af en geef het aan degene die er tien heeft.
Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed,
maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.
En die nutteloze dienaar, gooi die eruit, in de uiterste duisternis,
waar men jammert en knarsetandt.”

Timothy RADCLIFFE, Waar draait het om als je christen bent, Altiora, Averbode, 2007, blz. 100

We worden uitgenodigd om de radicale vrijheid van Christus te omarmen
en nu al een voorsmaak te genieten van de blijdschap waarvoor we gemaakt zijn.
Als deze kwaliteiten niet bij ons worden aangetroffen,
dan zou dat kunnen komen omdat doordat we bang zijn.
We zijn bang om op pelgrimage te gaan naar God. (…)
Angst kan ons ervan weerhouden
om de volle vrijheid te genieten van het wegschenken van ons leven,
omdat we weten dat we gewond kunnen raken. (…)
We kunnen geen overtuigende getuigen zijn van het evangelie
als er geen onverklaarbare moed in ons huist.

Onderricht:

De parabel van de talenten
is de tweede van een reeks van drie parabels
waarmee het onderricht in het Matteüs-evangelie wordt afgerond:
de parabel van de wijze en dwaze bruidsmeisjes,
de parabel van de talenten
en de parabel van het eindoordeel.
In de drie parabels wordt op drie verschillende beeldrijke wijzen
een onderscheid – en scheiding - gemaakt tussen ‘goeden’ en ‘slechten’.
De ‘goeden’ mogen ‘binnentreden’:
in de plaats van het bruiloftsfeest, in de plaats van het feestmaal van de heer,
in het koninkrijk.
De ‘slechten’ blijven buiten.
Wie zijn nu die ‘goeden’ en die ‘slechten’?
Op het einde van het Matteüs-evangelie is dat ondertussen al duidelijk.
Het was trouwens al heel duidelijk van in de Bergrede:
Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen mij zegt,
zal het koninkrijk van de hemel binnengaan,
alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.
De goeden zijn niet diegenen die vroom zijn in de ogen van de mensen,
maar zij de wil van God volbracht hebben.
De slechten zijn niet zij die gedaan hebben wat zondig is in de ogen van de mensen,
maar zij die de wil van God niet gedaan hebben.
Wat die wil van God inhoudt wordt zeer duidelijk in de derde parabel:
onvoorwaardelijke liefde, onverdeelde goedheid,
zorg voor de medemens, vooral voor de zwakke en kwetsbare.
In de laatste parabel rekent de Jezus van het Matteüs-evangelie eens te meer af
met een religieus systeem waarin gedacht wordt
dat God nog iets meer verwacht van ons dan dat we zijn wil doen
en dat zijn wil nog iets anders dan liefde zou kunnen zijn.
Het is een religieus systeem dat samen kan gaan met
een gebrek aan waakzaamheid, met het niet zien van de tekenen van de tijd,
met zelfgenoegzaamheid, onvruchtbare vroomheid en met angst.
Meteen hebben we ook alle redenen opgesomd waarom
de wil van God niet volbracht werd en wordt.
In onze parabel is de reden dus angst
en deze is hier dan weer het gevolg van een onwaar en ondoelmatig denken over God.
De derde dienaar, de angstige, ziet in de heer alleen de strenge.
Hij ziet niet de liefdevolle heer die zijn knechten vertrouwt
en daarom heel zijn bezit aan zijn knechten toevertrouwt
en hen daarbij ook vrij laat, autonoom, niet gecontroleerd.
Het is een onvoorwaardelijk vertrouwen,
uiting van een onvoorwaardelijke liefde.
Wat de heer toevertrouwt is heel zijn bezit, alles wat hij heeft.
Het is God die eigenlijk zichzelf openbaart en toevertrouwt aan de mens
en de mens in staat stelt om heilig te zijn zoals Hij heilig is
om onvoorwaardelijk lief te hebben en onverdeeld goed te zijn.
De mens die dat doet, die actief deelneemt aan Gods wezen dat liefde is,
die zichzelf realiseert als beeld en gelijkenis van God,
- ook al brengt dit moeite en risico en lijden met zich mee -
kan dan ook binnentreden en delen in het wezen van God dat vrede en vreugde is.
Het feestmaal, het bruiloftsmaal is immers het beeld van het deelnemen
aan de vrede en de vreugde die van God is,
aan de maaltijd door de Heer aangericht,
de maaltijd die reeds bij de profeet Jesaja het beeld was van Gods heil.
De angst vervreemdt de mens van die vrede en vreugde,
van de zin van zijn bestaan, van zijn wezen, van de liefde.
De angst is het tegendeel van de liefde, van de vrede en de vreugde.
De angst creëert een vals beeld van God, van de medemens, van jezelf.
Het is die angst die de eerste mens beschaamd in het struikgewas joeg
om zich daar te verbergen, om zich voor zichzelf te bewaren,
met al zijn talenten, maar ook met al zijn zwakheden:
‘Mijn talenten, mijn leven – Gods gave – is van mij.
Mijn falen, mijn naaktheid is ook van mij alleen.’
Maar: Wie heeft je verteld dat je naakt bent?
Naakt zijn is een relationeel gegeven.
Je kunt niet naakt zijn voor jezelf.
Je kunt voor jezelf niet anders zijn dan je bent.
Je kunt niet naakt zijn voor God.
Je kunt voor God niet anders zijn dan je bent.
Wie denkt naakt te zijn voor God
heeft God als een bedreigende vreemde buiten zich geplaatst.
De mens die uit het paradijs verdreven wordt,
de mens die niet binnen kan in de gemeenschap van de vrede en de vreugde,
is eigenlijk de mens die God als een vreemde buiten zich plaatst.
Hij leeft niet in eenheid met God.
Je bent niet bang van datgene en van diegene met wie je één bent.
De eerste en de tweede knecht handelden wel degelijk met het bezit van de heer
zoals de heer het zelf zou doen.
Ze handelden in eenheid met Hem.
Ze zijn het beeld van de mens die liefheeft, denkt en handelt zoals God.
Dat handelen is geen slaafs bezig zijn.
Het is een creatief en respectvol omgaan met vrijheid en talent.
Angst doodt alle vrijheid en creativiteit en ook alle respect.
Angst vervreemdt van ons wezen dat goed is.
Angst is primair, zo stelde Han Fortmann.
De zondeval is het ontstaan van een angst-bewustzijn.
Geloof is bevrijding van angst en daarom synoniem van vertrouwen.
De derde knecht gelooft niet.