tekst en onderricht januari 2015

  “Wat verlangen jullie?”
SPIRITUALITEIT: EEN ANTWOORD ZOEKEN OP DIEPE VERLANGENS

Bijbellezing: Johannes 1, 35-42

De volgende dag stond Johannes er weer met twee van zijn leerlingen.
Toen hij Jezus voorbij zag komen, zei hij:
‘Daar is het lam van God.’
De twee leerlingen hoorden wat hij zei en gingen met Jezus mee.
Jezus draaide zich om, en toen hij zag dat ze hem volgden, zei hij:
‘Wat zoeken jullie?’
‘Rabbi,’ zeiden zij tegen hem (dat is in onze taal ‘meester’), ‘waar logeert u?’
Hij zei: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’
Ze gingen met hem mee en zagen waar hij onderdak had gevonden;
het was ongeveer twee uur voor zonsondergang en ze bleven die dag bij hem.
Een van de twee die gehoord hadden wat Johannes zei en Jezus gevolgd waren,
was Andreas, de broer van Simon Petrus.
Vlak daarna kwam hij zijn broer Simon tegen, en hij zei tegen hem:
‘Wij hebben de messias gevonden’ (dat is Christus, ‘gezalfde’),
en hij nam hem mee naar Jezus.
Jezus keek hem aan en zei:
‘Jij bent Simon, de zoon van Johannes,
maar voortaan zul je Kefas heten’ (dat is Petrus, ‘rots’).

Anselm GRÜN, God ervaren, Lannoo, Tielt, 2001, blz. 50-51

Wij zullen onze verlangens als mensen nooit kunnen stillen
door steeds nieuwe sensaties achterna te lopen.
Daarom moeten we proberen al onze wensen met de geest te overdenken en te doorzien. We moeten onze wensen volledig uitdenken, tot het einde.
Dan zullen we inzien dat God uiteindelijk het doel van al onze wensen en verlangens is. En alleen in God komt onze onrustige geest tot rust.
In onze tijd heeft Ernesto Cardenal
het verlangen van de mens serieus genomen en indringend beschreven.
Zijn beroemde boek van de liefde begint met de zin:
‘In de ogen van alle mensen woont een onstilbaar verlangen. (…)
In allen woont dezelfde vonk van onstilbaar verlangen, hetzelfde heimelijke vuur, dezelfde diepe afgrond, dezelfde oneindige dorst
naar geluk en vreugde en bezit zonder einde’.
Ieder mens, zo denkt Ernesto Cardenal, snakt uiteindelijk naar een grenzeloze liefde, naar een liefde die voor hem het leven waard maakt
en die hem doet voelen dat hij uniek is.
Dichters hebben altijd gevoel gehad voor het verlangen van de mens.
 ‘Het verlangen is van alles de aanvang’, zegt Nelly Sachs.
Met het verlangen begint de mens zijn weg naar zelfwording.
Zonder verlangen was hij geen mens.
Zonder verlangen verstart hij en verliest hij zijn levens kracht.
Voor Joachim-Ernst Berendt is het doel van alle verlangen de overgave.
De mens wordt pas mens wanneer hij zich aan iets groters overgeeft,
als hij zich — zoals Berendt denkt — aan het zelf overgeeft,
aan zijn ware wezen, dat groter is dan zijn ik. (…)
Rilke roept ons op om tot aan de grenzen van ons verlangen te gaan,
het tot het einde te overdenken en ons erdoor boven deze wereld uit te laten voeren. Dan zal het ons in God binnenleiden.
In een ander gedicht definieert Rilke het verlangen:
‘Dit is het verlangen: wonen in de deining en niet thuis zijn in de tijd.’
Het verlangen bestaat erin dat wij midden in het gewoel van deze tijd leven,
maar hier geen thuis hebben. Ons ‘te huis’ is ergens anders.

Onderricht:

Wat zoeken jullie?
In andere vertalingen luidt het: Wat verlangen jullie?
Het zijn beide goede vertalingen.
In de beurt ervan kunnen ook komen:
Wat streven jullie na? Wat is de zin van jullie doen en laten? Wat beweegt er jullie?
Von Dürckheim noteert dat het bouwwerk van de westerse cultuur,
het doen en laten van de westerse mens,
gebaseerd is op en gedreven is door twee krachten:
de als mateloos ondervonden drift tot ontplooiing en beveiliging van het vitale bestaan
en de als dwaalweg beschouwde drift tot verstandelijke onderwerping van dit bestaan door middel van kennis en werk.
En verder schrijft hij:
De westerse beschaving verschijnt als een uitwas van angst voor de dood.
Dit inzicht hebben we als volgt hertaald:
de mens wordt gedreven door, zoekt naar en verlangt
beveiliging, bevrediging en bevestiging.
Weinig mensen verlangen bewust meer dan dat
en zijn dan ook bewust met niet meer bezig.
Zelfs heel wat aspecten van cultuur met een grote C
situeren zich in dat streven, zelf aspecten van religie, godsdienst en vroomheid.
Hoewel godsdienst in het westen niet meer zozeer tegemoet komt aan
onze behoefte, ons verlangen naar bevrediging en beveiliging,
en zeker niet aan bevestiging: iemand van belang zijn in de ogen van anderen.
Voor velen ben je dan beter zonder religie af of ben je gewoon anti.
Dan kun je in de ogen van veel mensen rekenen op kwalificaties
als kritisch, open, verstandig, intellectueel, verdraagzaam, breeddenkend.
Maar spiritualiteit is niet in de eerste plaats een kwestie van denken,
maar van verlangen.
Geloof, zeker het christendom, is geen levensbeschouwing,
maar een levenswijze, die haar oorsprong niet vindt
in filosofische of politieke overtuigingen en denkbeelden,
maar in een verlangen.
Het is duidelijk een verlangen naar meer dan louter beveiliging,
bevrediging en bevestiging.
Naar wat eigenlijk?
Het antwoord van de leerlingen kan doen veronderstellen
dat ze op zoek zijn naar de woonplaats van Jezus, naar zijn adres.
De Marcustraditie laat uitschijnen dat Jezus een thuis had in Kafarnaum.
In het tweede hoofdstuk lezen we immers:
Toen hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm,
werd bekend dat hij weer thuis was.
En in het derde hoofdstuk:
Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte,
zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten.
En verder in het negende:
Ze kwamen in Kafarnaüm. Toen ze in huis waren, vroeg hij hun:
‘Waarover waren jullie onderweg aan het redetwisten?’
Ze zwegen, want ze hadden onderweg met elkaar getwist over de vraag
wie van hen de belangrijkste was.
Nam Jezus die twee leerlingen dan mee naar Kafarnaüm?
In de tweevoudige traditie lezen we echter bij Matteüs:
Maar een schriftgeleerde kwam op hem af en zei:
‘Meester, ik zal u volgen waarheen u ook gaat.’
Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten,
maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen.’
De zin van het vers is: de Mensenzoon heeft geen veilige verblijfplaats.
Dat sluit dan weer aan bij de opmerking van de evangelist Johannes:
Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen.     Hoewel dan verder staat:
Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid.
In het Grieks staat voor ‘wonen’ een werkwoord dat we evengoed kunnen vertalen met:
‘zijn tent opslaan’.
Dit doet ons dan weer denken aan koning David die een tempel wilde bouwen
en bij monde van de profeet Natan te horen kreeg:
Dit zegt de HEER: Wil jij voor mij een huis bouwen om in te wonen?
Ik heb toch nooit in een huis gewoond,
vanaf de dag dat ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe!
Al die tijd trok ik rond in tent en tabernakel.
Ten slotte dienen we bij de vraag van de leerlingen: Rabbi, waar logeert u?,
ook even te denken aan het eerste vers van het Johannesevangelie:
In het begin was het Woord, het Woord was bij God
en het Woord was God.
Het was in het begin bij God.
De leerlingen zoeken niet zomaar het adres of de woonplaats van Jezus.
Ze zoeken om met Hem gemeenschap te vormen, met Hem te zijn,
omdat ze ergens wisten: Hij is bij en met God, bij Hem vinden we God.
In het Johannesevangelie heet bij en met Jezus zijn ook: geloven.
En leven, echt leven, ook eeuwig leven genaamd, dat is wat de leerlingen zoeken.
Dat blijkt ook uit wat Kefas, Petrus de rots tot Jezus zegt na de broodrede
als velen besluiten niet meer bij Hem te blijven en Hem te volgen:
Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven.
Dat is het wat de leerlingen verlangen: echt, eeuwig leven.
Met een verwijzing naar de oudtestamentische wijsheidsliteratuur
geeft ook Benedictus in de proloog van zijn regel te verstaan
dat de monnik diegene is die het leven verlangt:
En terwijl de Heer temidden van al die mensen
wie Hij dit toeroept zijn arbeider zoekt, spreekt Hij nogmaals:
"Wie is de mens, die naar het leven verlangt en goede dagen wenst te zien?"
Wanneer u dit hoort en antwoordt: Ik, dan spreekt God tot u.
De spirituele mens, de gelovige, de waarlijk religieuze mens ziet in
dat het verlangde leven geen kwestie is van hebben, maar van zijn.
De materiële, maar ook de sociale wereld biedt in veel gevallen slechts hebben aan:
kennissen hebben, contacten hebben, relaties hebben, vrienden hebben.
Zelfs het spreken over kinderen, één der meest leven vervullende gegevens,
is nog door het ‘hebben’ geïnfecteerd,
terwijl het de ervaring van velen kan wezen dat ook kinderen ‘hebben’
de mens nog met een onbestemd verlangen kan achterlaten.
In Psalm 14 lezen we:
De HEER kijkt vanuit de hemel naar de mensen
om te zien of er één verstandig is, één die God zoekt.
Het is de intuïtie van de verstandige, de waarlijk gelovige en spirituele mens,
dat uiteindelijk alleen God een antwoord kan geven op ons diepste levensverlangen,
op ons verlangen naar echt leven,
en dat echt leven alleen maar betekenen kan: leven in eenheid met God,
met iemand die al het vergankelijke overstijgt.