Homilie vijfde zondag jaar c 2022
Jes 6,1-8 1Kor 15,1-11 Lc 5:1-11
Als je aan volwassenen de vraag stelt “wat was je eerste godservaring? wanneer, waar en hoe werd je voor het eerst iets van God in je leven gewaar?”, dan krijg je verrassende antwoorden, zeker als deze vragen gesteld worden in een veilige sfeer van vertrouwen en vriendschap. Meestal vertellen mensen dan iets over hun kindertijd, een sterke ervaring van het numineuze* dat hen als kind is overkomen. Want een kind staat nog heel open voor God en het goddelijke; volwassenen hebben in de loop der jaren vele intellectuele filters en barrières ingebouwd, en ook hun zondige en onzuivere gedachten hebben mettertijd rond hun hart een muur gebouwd, waardoor hun zintuig voor God is afgestompt. De mens moet daarom eerst een zuivering ondergaan om de heiligheid van God terug te kunnen ervaren. Iets dergelijks horen we in de eerste lezing, waar de profeet Jesaja in de tempel een godservaring te beurt velt. Geconfronteerd met de ontzagwekkende heiligheid van God – uitgedrukt in het driewerf ‘heilig’ van de serafs – ervaart de profeet zijn eigen onreinheid. Met een gloeiende kool worden zijn lippen eerst schoongebrand eer ze het woord van de Heilige van Israël in de mond kunnen nemen.
In het evangelie ontvangt ook Simon-Petrus, samen met zijn collega-vissers, een authentieke godservaring. De context is daarbij niet de tempel maar het meer van Galilea of Genezaret, het normale werkterrein van hun broodwinning. De visvangst op het meer was voor deze mensen bron van hun bestaan, de magere grondslag van hun economie en cultuur. De visvangst betekende letterlijk alles voor hen. Een hele nacht zwoegen en daarbij niets vangen, was deprimerend en ontmoedigend. Maar als Jezus de boot van Petrus als preekgestoelte uitkiest, en de visser vraagt wat van wal ter steken zodat Hij het volk kan onderrichten, gehoorzaamt Petrus. En als Jezus daarna weer een aanwijzing geeft om naar het diepe te varen en dáár de netten uit te gooien, gehoorzaamt hij opnieuw, evenwel niet zonder eerst lucht te hebben gegeven aan zijn weerstand: “Meester de hele nacht hebben we gezwoegd en niets gevangen!” Als we de gehoorzaamheid losmaken van zijn beladen invulling, is zij iets indrukwekkend. Dan heeft zij niet met onvrijheid en verknechting te maken, maar met ontvankelijkheid. Gehoorzamen is dan het laten resoneren in zichzelf wat van buiten op je afkomt, zonder zich af te sluiten voor het goddelijke. Dat is opnieuw worden-als-een-kind, open en onbevangen.
En dan gebeurt het wonder. Petrus en zijn kompanen komen handen tekort om de grote hoeveelheid vis te bergen. De beide bootjes worden tot zinkens toe gevuld. En deze onverwachte gebeurtenis opent het hart van Petrus, Jakobus en Johannes voor het goddelijke dat zich in Jezus manifesteert. Tegenover dat numineuze wordt Petrus heel klein, hij valt op zijn knieën en ervaart zijn onreinheid. “Heer, ga weg van mij want ik ben een zondig mens.”
Een godservaring krijg je echter nooit alleen voor jezelf, om er eens lekker van te genieten. Als God zich aan de mens manifesteert, is daar altijd een missie aan verbonden: een wenk om anders, authentieker te gaan leven, een opdracht in de wereld te vervullen waar de godservaring je voor toerust. Jesaja moet boodschapper worden in dient van de Allerhoogste; en ook Petrus krijgt een nieuwe roeping, namelijk ‘visser van mensen’ worden. Dit wil zeggen dat hij van visser apostel wordt. De mannen laten alles achter om die nieuwe identiteit te gaan leven en waarmaken. Het zal hun existenties voorgoed omgooien.
De Kerk en wijzelf komen vaak in de verleiding te moraliseren en te proberen anderen te bekeren tot wat wij juist en beter vinden, ongetwijfeld met de beste bedoelingen. Maar zonder een voorafgaande ervaring van het goddelijke zal dit slechts een oppervlakkige aanpassing van buitenaf blijven. Het zou beter zijn als de Kerk en wijzelf mensen zouden leiden naar de stilte, die de binnenkant van onze daden en onze gevoelens onderzoekt. Dit is ook de plaats waar de ervaring van het goddelijke zich afspeelt. Het is evident dat een mens zo'n numineuze ervaring niet zelf kan produceren – God blijft vorstelijk vrij – maar het is niet verkeerd om ernaar op zoek te gaan. Gehoorzamen in de oorspronkelijke betekenis van het woord, d.w.z. open, luisterend en niet oordelend in het leven staan, is een uitstekende voorbereiding op dergelijke ervaring. Stilte beoefenen is een weg inslaan waardoor wij ons openstellen voor het ongrijpbare en de Ongrijpbare. Hij die de stilte als leermeester kiest, ontdekt dat het vol wonderen is om hem heen.
Br. Guerric ocso
* De term numineuze ervaring werd gesmeed door Rudolf Otto (1869-1937), Luthers theoloog en godsdienstwetenschapper, die er de topbeleving mee aanduidde van het onuitsprekelijk totaal andere, een vreeswekkende en tegelijk uiterst aantrekkelijke ervaring, met een groot impact op de geest.
1