Homilie voor de 22de zondag door het jaar C
22ste zondag C Sir 3,17…29 Hebr 12,18-24 Luc 14,1?7-14
De eerste lezing uit het boek Jezus Sirach verschaft ons een typische les in Joodse wijsheid. “Hoe hoger je staat, des te kleiner moet je je maken. En je zult genade vinden bij de Heer.” Ook Jezus beveelt ons in het evangelie een houding aan die veeleer het nederige zoekt dan wel de eerste plaats. Dit is wijsheid, die alles te maken heeft met zelfrelativering en intelligentie van het hart. Want wie wijs is kent zichzelf en het laatste wat zo iemand zal doen is pochen met zijn kennis en kunde. Tegenover de nederigheid staat de hoogmoed. Zij etaleert graag haar eigen verdiensten en dikt ze nog aan ook. De hoogmoedige schept graag op met zijn levenservaring, zijn status, zijn bezit en zijn macht. Deze ‘wortel van de boosheid’ in het hart van de hoogmoedige heeft vaak te maken met een onlesbare dorst naar erkenning, en op dieper niveau met de niet-erkende behoefte bemind te worden.
Opschepperij werpt echter een dam op die de genegenheid en liefde van anderen op afstand houdt. Het is de verkeerde manier om liefde-waardig te worden.
Een nederige levenshouding wordt ons vandaag niet bepaald aangeleerd in het aanbod van schoolopleidingen en vormingsprogramma’s. Daar gelden eerder competitie en assertiviteit, zelfrealisatie en succes. In de monastieke spirituele traditie is nederigheid echter een kernwaarde. Sint-Benedictus wijdt er in zijn Regel zijn langste zevende hoofdstuk aan. Hij brengt zelfs twaalf sporten aan op de weg van de nederigheid. Deze sporten hebben iets dubbelzinnigs omdat ze vlug kunnen worden opgevat als een ‘run’ naar de nederigheid, een ambitie die de nederigheid onderuit haalt. Maar wie deze sporten van meer nabij bekijkt, merkt vlug dat het eigenlijk om kenmerken van nederigheid gaat in plaats van een gradatie in nederigheid.
Valt nederigheid eigenlijk wel aan te leren? Wie per se nederig wil worden grijpt al vlug naast het doel. Wat is immers hoogmoediger dan steeds de laatste plaats te willen innemen? Een ambitie in de richting van nederigheid ligt gevaarlijk dicht bij het ego dat wil uitblinken, desnoods door een nederige houding aan te nemen. Echte nederigheid is echter niet met zichzelf bezig maar opent zich voor de ander. “De wijze wenst zich een oor dat
luistert”, leert ons Sirach. Een luisterende houding is precies dat zich openstellen voor de ander. En is dat niet de houding van de nederige? De hoogmoedige is zo vol van zichzelf dat hij niet eens luistert naar de ander. Nederigheid begint met luisteren. “Luister mijn zoon met de oren van je hart”, zo begint de Regel van Benedictus die een leerschool wil stichten voor de dienst aan de Heer. Nederigheid leer je door je te oefenen in luisteren.
De les in wijsheid die Jezus ons in het evangelie volgens Lucas geeft, kadert in een maaltijd. Het gaat eigenlijk om twee ‘lessen’ waarbij een maaltijd met gasten erbij het verbindende element is. Hoe gedragen gasten en de gastheer zich bij een feestelijke maaltijd? We kunnen ons daarbij gemakkelijk allerlei scénes voor de geest halen die we zelf hebben meegemaakt of gezien. De plaats aan tafel is een gevoelig thema. Gasten willen graag een goede plaats en niemand wenst in een donker hoekje gezet te worden. Iedereen kent de
beschamende ervaring dat men zijn goed gekozen plaats moet afstaan aan een belangrijker gast. Jezus speelt in op deze bekende ervaring door te stellen: “Al wie zichzelf verheft zal vernederd, en wie zichzelf vernedert zal verheven worden.” Ook Benedictus schrijft in zijn hoofdstuk over de nederigheid dat men opklimt door af te dalen, iets paradoxaals eigenlijk. Wat kan afdalen anders zijn dan de weg van de Mensenzoon volgen die zich ontdaan heeft van zijn goddelijke status door af te dalen naar het gewone mens-zijn? De nederige bij uitstek, is dat niet Jezus zelf die gezegd heeft:
“Komt tot Mij en leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart”?
De tweede les die Jezus geeft in de context van een maaltijd richt zich tot de gastheer. Het gaat hier om de aandacht voor de armen en behoeftigen, een zeer geliefde thema bij Lucas, zoals trouwens ook de maaltijd zelf. De twee
thema’s die Lucas nauw aan het hart liggen komen hier dus samen: maaltijd houden en aandacht voor de armen. Aan de tafel van een christen mag de arme niet ontbreken. Maar let op! Hoe gauw doen we dit niet vanuit een paternalistisch standpunt: ‘ik ben de weldoener en jij, arme, bent het object van mijn menslievendheid!’ Nee, als je een arme – arm in welke zin dan ook – aan je tafel uitnodigt, geef hem dan ook een plaats in je hart en in je leven. Verminder zoveel je kunt de afstand tussen hem en jou. Een maaltijd is daarvoor een uitgelezen middel, want niets verenigt mensen zozeer als samen tafelen. Een gastmaal geven is een hele kunst. Je zorgt voor de goede combinatie van spijzen. Je kiest er de goede wijn bij. Je zorgt dat de tafel feestelijk gedekt is. Maar bovenal schep je een sfeer van gastvrijheid waarin de gast zich echt op zijn gemak voelt en ‘thuiskomt’ bij jou. Alleen een ‘nederige’ gastheer lukt in dit opzet. Zonder dat het woord valt is de nederigheid toch ook in deze tweede les aanwezig. En ook hier is Jezus ons grote voorbeeld. Als Jezus bij Lucas zijn laatste avondmaal viert, legt deze evangelist er meer dan de anderen de nadruk op hoe bijzonder die maaltijd wel is voor Jezus: “Vurig heb ik verlangt voor Ik ga lijden dit paasmaal met u te eten” (Luc 22,15). En tijdens de maaltijd gaat Jezus met zijn leerlingen in gesprek over de nederigheid: “Wie is de grootste, die aanligt of die bedient? Is het niet hij die aanligt? Welnu, Ik ben onder jullie als
Degene die bedient”.
De Nederige nodigt ons aan zijn maaltijd. De tafel is zorgvuldig gedekt. De spijzen zijn delicater dan ooit: zijn eigen Lichaam, zijn eigen Bloed. “Komt en eet van mijn spijs, komt en drinkt van mijn wijn en wordt als Ik, nederig en zachtmoedig. Zo zult gij genade vinden bij God”.
br. Guerric Aerden ocso