Homilie Vierentwintigste zondag C 2022
Vierentwintigste zondag C Ex 32,7…14 1Tim 1,12-17 Lc 15,1-32
"Een man had twee zonen...” Dit zo vaak gehoorde evangelie kunnen we proberen op een nieuwe wijze te verstaan door het in zijn juiste context te plaatsen. Jezus gebruikt zijn maaltijd in gezelschap van zondaars en de Farizeeërs vinden dat ongepast omdat zij niet begrepen hebben wie Hij is. Daarom probeert Jezus hen dat duidelijk te maken door verschillende gelijkenissen te gebruiken die de barmhartigheid centraal stellen. In de parabel van de man met de twee zonen vertelt Jezus ons over Zichzelf en over het drama van de mensheid waaraan Hij deelgenoot is komen worden. We mogen dit niet uit het oog verliezen willen we het tafereel niet reduceren tot een kleinburgerlijk stichtelijk verhaaltje. Jezus wil ons in deze gelijkenis geen lesje geven in pedagogie, hoe men zijn kinderen goed moet opvoeden. Evenmin wil Hij ons uitleggen hoe men de strenge successierechten kan ontlopen door zijn bezit reeds onder de levenden uit te delen. Wat Hij wil is, dat wij iets begrijpen van het mysterie zelf van God en dat van de mens en hun moeilijke relatie.
En dus is de man met de twee zonen God zelf, waarbij de twee zonen de
mensheid vertegenwoordigen. Wanneer deze vader ‘zijn vermogen verdeelt’ – zoals de Nederlandse vertaling het uitdrukt – moeten wij beseffen dat wat God te verdelen heeft niets materieels is (God heeft niets materieels te geven). De Griekse tekst zegt trouwens: “Hij deelde hun het leven.” God, wiens eigen goed het leven zelf is, deelt dit goed met de mens. En wat doet de mens? De reactie van de jongste zoon is ongetwijfeld de meest voorkomende: “Hij pakt al wat hij heeft bij elkaar.” Dat is de fascinatie voor het materiële bezit. In tegenstelling tot God die arm is en niets te geven heeft dan het leven zelf, vertroebelt de mens zijn bestaan met vele dingen. Ongetwijfeld doet hij dit om te compenseren dat hij niet kan beschikken over het allerbelangrijkste, het leven en het zijn, omdat hij dit slechts ‘deelt’.
Door zich evenwel op het materiële te focussen sluit hij zich af voor het delen. Hij neemt afstand van God die Zijn leven met hem deelt, alsook van zijn broer: “Hij vertrok naar een ver land”, zegt de parabel ons op metaforische wijze. Door zich te verwijderen van de bron van het leven en van de vreugde, verschaft de mens zichzelf de illusie dat hij leeft door veel dingen te kopen – waaronder vrouwen – en ‘op grote voet te leven’ zoals wij dat zeggen. Maar dit leven is niet het echte leven, het is er slechts een karikatuur van. En na een tijdje onthult dit zogenaamde ‘luxueuze leven’ zijn ware gelaat, het gelaat van de dood. De man vindt zichzelf terug in het gezelschap van varkens die zich vol vreten terwijl hij ‘sterft’: “en ik verga hier van de honger” (Lc 15,17). Het is dan dat hij dat kleine plannetje uitwerkt dat begint met “Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen…”. Voor onze vertaling “Ik ga weer” staat er in het Grieks een werkwoord dat verrijzenis uitdrukt: “Ik sta op”. Dat is logisch want als je sterft is de enige oplossing om te herrijzen!
Hoe valt echter die plotse overgang te verklaren van “ik sterf hier” naar “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”? Deze overgang is alleen maar zinvol
door de woorden in de mond van Jezus te leggen. De man die aan de trog van de varkens zit is niemand minder dan Jezus die aan de tafel van de zondaars zit. Als we goed naar deze zin luisteren is Christus de enige die dat kan zeggen: “Ik sterf…Ik sta op”. Vergeten we niet dat Jezus deze gelijkenis vertelt om aan zijn beschuldigers, de Farizeeën en Schriftgeleerden, uit te leggen waarom Hij met zondaars eet. De rest van het verhaal kennen we: de terugkeer van de jongste zoon en het banket, en de reactie van de vader op de jaloerse oudste broer, die bevestigt wat wij doorheen de tekst hebben begrepen: “Die broer van je was dood en is weer tot leven gekomen”. “Er moet feest en vrolijkheid zijn”, want dat zijn de onmiskenbare tekenen van echt leven. Wat in het verhaal echter het opmerkelijkste is, is dat die jongste zoon, die wij voor een onverlaat verslijten, plots het gelaat van Christus aanneemt. Hij zit nog tussen de varkens, maar zodra hij eraan denkt terug te keren, nog voordat hij één stap gezet heeft, ontluikt reeds het leven van Christus in hem. Het is belangrijk dit te begrijpen, want wat ons vaak van God en meer bepaald van het sacrament van de verzoening verwijderd houdt, is ons schuldgevoel, het feit dat we ons ‘zwijnen’ voelen.
Toch kan iedere priester die in het boetesacrament Gods verzoening heeft bemiddeld, ervan getuigen dat er niets mooiers bestaat dan een ziel die zich voor God opent. Als de zon alles er plots mooi laat uitzien, hoeveel te meer Christus die opgaat in onze harten! Wanneer wij ons tot de Vader wenden, is dat de Zoon – Hij die eeuwig tot de Vader gekeerd is – die zich in ons openbaart (Gal. 1,16). Zo wordt een tipje van de sluier opgelicht over de wijze waarop Christus ons redt. Hij bezoekt ons midden in onze ellende, zodat wij weer kunnen leven in Hem. “Terwijl Hij rijk was is Hij om onzentwil arm geworden, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede” (2Kor 8,9).
Vandaag openbaart Jezus ons wie Hij is, om ons te laten zien wie wij zijn. Zeggen of denken wij niet vaak: “Ik ben het niet waard”, “ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden”, “ik ben het niet waard U te ontvangen” en toch komt Jezus in ons. Hij is de Zoon die ons nu, heden, vandaag, als we hem toelaten, onze waardigheid van zonen en dochters van God teruggeeft.
Laten wij dus geen toeschouwers blijven van deze verrijzenis, zoals de oudste zoon, die het stuk van ons mens-zijn vertegenwoordigt dat door jaloezie en wrok wordt verteerd. Maar laten we binnengaan in de vreugde die ons geschonken is in Jezus die voor eeuwig sterft en verrijst.
br. Guerric Aerden ocso