Homilie 28 ste zondag jaar C 2022

 

 

 

 

 

 

 

 2Kon 5,14-17 2Tim 2,8-13    Lc17,11-19

“Waar zijn de negen anderen?” Deze vraag van Jezus kan op verschillende niveaus begrepen worden. In de eerste plaats kan men er een nauwelijks verholen verwijt in beluisteren. Hoe is het mogelijk dat die negen melaatsen de man niet komen bedanken die hen genas? Aldus begrepen, wijst Jezus met een beschuldigende vinger naar de ondankbaren, de egoïsten die wel het goede van God aannemen maar Hem vervolgens vergeten.

Maar de vraag “waar zijn de negen anderen?” kan men ook op een andere, meer christologische manier verstaan. De tekst van dit evangelie bevat een eigenaardige tegenstrijdigheid. “Ga u laten zien aan de priesters”, zegt Jezus tegen de genezen melaatsen. Op het eerste gezicht bevestigt Hij de priesterlijke bevoegdheid om te constateren of iemand melaats is – hetgeen hem uit de gemeenschap stoot – of dat hij ervan genezen is. Volgens de Wet van Mozes bewaken de priesters de grens tussen ziek en gezond. Maar ons verhaal zegt dat de melaatsen onderweg worden genezen en één van hen keert onmiddellijk op zijn schreden terug om Jezus te gaan bedanken. Strikt genomen heeft deze man, niet toevallig een Samaritaan, de Wet overtreden want hij is niet tot bij de priesters geweest. Hij maakt rechtsomkeer nog voordat hij de priesters heeft ontmoet. Daarmee lijkt hij de macht van de priesters te doorbreken. De vermelding dat hij God looft met luide stem terwijl hij terugkeert, wijst daarop.
De negen anderen stellen zich tevreden met het volbrengen van het voorschrift van de Wet door zich aan de priesters te tonen. Ze dragen nog het juk van de Wet der onvrijheid en kennen nog niet de vrijheid van het Evangelie. Uiteraard zijn ze dankbaar dat Jezus hen genezen heeft, maar ze verkiezen het onder het regime te blijven van de oude Wet en alle riten daarvan te voltrekken. De ene die op zijn stappen terugkeert erkent in Jezus het goddelijk gezag. En die erkenning is ook de herkenning van Jezus als Zoon van God. “Waar zijn de negen anderen” bevat dan een aanklacht tegen het gros van het Joodse volk dat zich niet tot Jezus bekeert.



Toch kan men de vraag van Jezus “waar zijn de negen anderen?” op een nog dieper existentieel niveau verstaan. Want deze vraag doet appel op ons vermogen tot gedenken, tot dankbare herinnering aan Gods weldaden, al wat Hij in ons leven gedaan heeft, te beginnen met het leven zelf. En precies dit vermogen tot dankbaar gedenken maakt dat wij mens zijn. Men wordt pas echt mens als men zich inschrijft in een geschiedenis. Geen geschiedenis van losse feiten en gebeurtenissen die maar momentopnamen zijn van een blind noodlot. Maar een geschiedenis van de wondere daden van Gods schepping en verlossing die aan ons geschieden, zoals ze geschiedden aan de tien melaatsen. Door het dankbaar gedenken van deze feiten wordt onze geschiedenis heilsgeschiedenis, worden wij kind van God en worden wij samen volk van God, de Kerk. En deze interpretatie tilt de vraag van Jezus
“waar zijn de negen anderen” uit boven de moraliserende sfeer naar de sfeer van de verbondsrelatie tussen God en mens.

Het dankbaar gedenken is een typisch Joodse houding die de mens plaatst in een overlevering. Het gaat om een verwonderd openstaan voor het bestaan dat men als genade ervaart, een gratuit geschenk van boven, waarvoor men God onophoudelijk dankzegt. Aan de wortel van het dankbaar gedenken ontspruit aldus de bloem van het voortdurend gebed, de memoria Dei, het onophoudelijk dankzeggen voor Gods weldaden in schepping en verlossing.
Gedenken is danken. “Dankt God voor alles, zegt de Apostel, en bid zonder ophouden”. Danken en bidden: beide hangen aan elkaar.

En aldus opgevat wordt Jezus’ vraag “waar zijn de negen anderen” een profetische aanklacht tegen onze oppervlakkige consumptiecultuur die het verleden, de geschiedenis uitgomt. Onze cultuur is er niet een van lessen trekken uit de geschiedenis maar van zoveel mogelijk profiteren en genieten van het moment. De mens is zijn geheugen kwijt. Hij heeft het vervangen door digitale databases, gegevensbestanden die met één crash van zijn harde schijf zijn uitgewist. Maar wat heel de Bijbel ons leert en waar Jezus ons vandaag mee confronteert is, dat er geen toekomst kan zijn voor wie geen wortels, geen verleden, geen geschiedenis heeft. Mensen zijn, of we dat willen of niet, wezens van de herinnering. Pas in de mate dat we in staat zijn onze persoonlijke en collectieve biografie te herlezen en er het spoor van de onzegbare Voorzienige Liefde in te herkennen, in die mate hebben we toekomst.

En daarin schuilt de uitdaging van dit Evangelie: de wondere goedheid van God onze Schepper in onze persoonlijke en collectieve geschiedenis leren gedenken. Zo openen we ons ook vol vertrouwen voor een toekomst die we nog niet kennen maar waarvan we weten dat God ook daar aanwezig zal zijn met zijn zorg en liefde. Ons geloof is immers gebouwd op het weten dat God ons bemint, dat Hij ons nooit in de steek laat, wat er ook gebeurt, wie we ook zijn. En daarom vieren we elke zondag de gedachtenismaaltijd van Jezus dood en verrijzenis totdat Hij wederkomt. Hij heeft ons met zijn immense liefde bemind tot het uiterste, tot en met de gave van zichzelf aan het kruis.

Oneindige vreugde en vrede zijn het deel van de mens die dankbaar gedenkt. Gods goedheid en oneindig voorzienige liefde vergezellen en begeleiden hem. Waarom zouden wij schrik hebben, waarom zouden wij ons ongerust maken over een toekomst die we toch niet kunnen overzien? Alleen Gods trouw is onze toeverlaat. Zijn verbond is Hij eeuwig indachtig. Zijn barmhartige liefde verlaat ons nooit.

Br. Guerric Aerden ocso