Homilie Vijfde zondag A 2023

 

 

Vijfde zondag A    Jes 58,7-10    1 Kor 2,1-5    Mat 5,13-16

Zout en licht zijn voor mensen van levensbelang. Ze hebben betekenis in vrijwel alle culturen en godsdiensten. Ze horen bij de natuur van de mens die geroepen is God te ontmoeten. Jezus evoceert deze beelden onmiddellijk na de Zaligsprekingen in zijn Bergrede, die ons voor de fundamentele keuze plaatst van het christen zijn. Wie de keuze maakt om arm van geest, zachtmoedig, vredestichtend, barmhartig en rechtvaardig door het leven te gaan, zal als zout zijn dat de samenleving pit en smaak geeft. Hij zal een lichtend voorbeeld zijn dat het pad van vele anderen verlicht. Maar wij dienen bescheiden te zijn. Ook in andere godsdiensten en culturen vindt men dergelijke mensen. Denken we maar aan de hindoe Mahatma Gandhi, aan de Dalai Lama van het Tibetaanse boeddhisme en aan Roemi, de Soefi-meester van de liefde. Maar ook het christendom heeft in zijn twintig eeuwen geschiedenis vele mensen voortgebracht die als zout hun tijd smaak hebben gegeven en die als lichten waren voor hun medemensen. Ik denk bijvoorbeeld aan een Origenes van Alexandrië, de ‘vader van alle kerkvaders’, die in de derde eeuw de spiritualiteit op nieuwe sporen zette, aan een Hildegard van Bingen die in de twaalfde eeuw een profetisch licht deed stralen dat tot op vandaag zijn klaarte verspreidt, of aan een Martin Luther King die in de twintigste eeuw optrad tegen de raciale segregatie in de Verenigde Staten en met zijn beroemde toespraak I have a dream een vlam van hoop deed oplaaien.



Zout is een universeel bewaarmiddel, in staat om voedsel te conserveren zodat het niet, of niet te snel, bederft. Door zijn zuiverende en helende kracht staat zout voor duurzaamheid en trouw in ons menselijk bestaan. Daarom wordt zout in het Oude Testament als teken gebruikt van het verbond met God, zoals we lezen in Leviticus (2,13): ‘Bij alle meeloffers, bij alle gaven die gij aanbiedt, moet ge zout doen; bij geen ervan mag het zout van uw verbond met God ontbreken’. Zout is het teken dat het verbond bewaard blijft, dat het de tand des tijds kan doorstaan. Vandaag is zout iets alledaags en goedkoop maar vroeger was het erg kostbaar. Er was een tijd dat Romeinse legioensoldaten hun soldij kregen uitbetaald, niet in geld maar in zout. Vandaar de naam salarium, waar ons woord ‘salaris’ vandaan komt.
Zout geeft voedsel zijn smaak. Flauwe kost wordt door het te zouten juist smaakvol. Een snuifje zout, meer is niet nodig om de werkelijkheid op te tillen uit haar banaliteit en monotonie.

Licht verschijnt al op de eerste bladzijde van de Bijbel. In Genesis breekt op de eerste dag van de schepping het licht door de compacte duisternissen van de chaos heen, om vorm en kleur te geven aan wat

tot dan vormeloos en confuus was. Heel de Bijbel door verschijnt het licht als teken van Gods scheppende en beschermende aanwezigheid, teken ook van waarheid die ontmaskert en ons van de leugen bevrijdt. God is licht en zet alles in het licht wat de mens soms liever wil verbergen. Want het kwaad, de leugen en de corruptie voelen zich in het duister beter op hun gemak.

Zout en licht volstaan om de identiteit van de Jezus-leerling in deze wereld op te roepen. “Jullie zijn het zout van de aarde. Jullie zijn het licht van de wereld”. Maar Jezus waarschuwt vooral voor wat er zoal in ons teloor kan gaan. Draagt niet ieder kind dat geboren wordt de belofte in zich van zout en licht? Het gevaar dat dreigt is dat het leven gaandeweg mat en kleurloos wordt, door routine en middelmatigheid, door te kiezen voor de brede en gemakkelijke weg van de minste weerstand. De kans dat we lauwe christenen worden, ligt altijd op de loer. “Waart ge maar koud of heet”, waarschuwt het boek Apocalyps, “maar omdat ge lauw zijt zal ik u uit mijn mond uitbraken” (Ap. 3,16).

“Jullie zijn het licht van de wereld!”, zegt Jezus. Maar zijn we dat echt? Lichtend worden we enkel door ons contact met God, met zijn Heilige Geest. Kijken we naar de grote heiligen. Mozes’ gelaat straalde toen hij na zijn ontmoeting met de Heer van de berg afdaalde. Hij moest een sluier over zijn gelaat leggen omdat de mensen het licht dat van hem afstraalde niet konden verdragen. En Jezus’ gelaat begon te stralen als de zon toen Hij op de berg van de Transfiguratie van gedaante veranderde. Heiligen worden daarom met een stralenkrans of nimbus afgebeeld, omdat ze letterlijk licht uitstralen.

Eén zo’n heilige is de Russische staretz Serafim van Sarov, een tijdgenoot van Napoleon. Terwijl de wereld in rep en roer stond, leefde Serafim als kluizenaar in het woud, in stilte en gebed. Zijn leerling Motovilov vroeg de staretz op een moment in de winter hem de aanwezigheid van de Heilige Geest uit te leggen. De heilige vroeg hem gewoon naar hem te kijken. Maar Motovilov antwoordde dat hij dat niet kon, “omdat er uit de ogen van de staretz bliksems schoten en zijn gelaat stralender werd dan de zon.” De heilige kluizenaar stond in vuur en vlam en toonde aldus wat de Heilige Geest met een mens doet: hij wordt één en al vuur! Ze zaten beiden op een boomstam in een besneeuwd bos, maar zijn leerling voelde alleen weldadige warmte alsof het lente was. “Uw licht zal opgaan in de duisternis, uw nacht zal zijn als de heldere middag” (Jes 58,10)
broeder Guerric    Abdij Prébenoît