Homilie Tweede zondag van de Vdt B 2024
1
Tweede zondag van de Vdt B Gen 22,1-18 Rm 8,31-34 Mc 9,2-10
Als we de teksten die de liturgie ons elke week voorschotelt beter
willen verstaan, broeders en zusters, is het altijd nuttig naar de
mogelijke parallellen te kijken tussen de eerste en de derde lezing.
Bijna steeds biedt de liturgie ons aldus een sleutel aan om deze
teksten op een bepaalde manier te begrijpen. De liturgie is dan ook
een echte exegeet. Voor de oudste kerkvaders, Ireneüs van Lyon en
Origenes van Alexandrië, die nog zeer dicht bij het tijdvak van de
Apostelen stonden, was de Heilige Schrift een eenheid waarvan de
Heilige Geest de eigenlijke auteur was, ook al kenden ze goed de
namen van Mozes, Marcus of Paulus als schrijvers van de
verschillende Bijbelboeken. Beide delen van de ene Schrift verhielden
zich voor hen volgens een schema van ‘voorafbeelding’ en ‘vervulling’.
Dit eenvoudige schema hanteert de liturgie nog steeds, wanneer ze in
de eerste lezing een tekst kiest uit het Oude Testament, die verband
houdt met de tekst uit het Evangelie. En dat is vandaag, op deze
tweede zondag van de Vasten, niet anders.
Het zijn twee ‘sterke’ verhalen die vandaag bij elkaar worden
geplaatst: het offer van Isaac dat God van Abraham vraagt en de
Transfiguratie van Jezus op de berg. Deze twee verhalen kennen we
zeer goed en ze hebben op het eerste gezicht maar weinig met elkaar
gemeen. Welke parallellen kunnen we desalniettemin ontdekken in
deze beide ‘sterke’ verhalen?
In beide teksten gaat het om een berg die beklommen wordt: een
berg in het land Moria die Abraham in het boek Genesis moet
beklimmen om er zijn ultieme offer te brengen, en de hoge berg in het
Evangelie van Marcus die Jezus met zijn drie leerlingen beklimt. Het
beklimmen van een berg is in de Bijbel, zoals in de meeste
godsdiensten, op zich al een religieuze oefening. Op de top van een
berg ben je dicht bij de hemel, dicht bij God. Op de top van de berg
heb je meestal ook een uniek panorama, een vergezicht. De berg is
met andere woorden een plek van Godservaring en
Godsontmoeting. Deze geografisch identiteit bindt beide verhalen
samen als twee theofanieën of Godsverschijningen.
In beide verhalen speelt ook de figuur van de zoon een
belangrijke rol. Isaak is het kind van de belofte dat van Abraham een
talrijk volk zal maken. Jezus wordt door de stem uit de wolk, die de
stem is van de Vader, de “welbeminde Zoon” genoemd. Zoals Isaac als
offerlam op het brandhout wordt gelegd, zo zal Jezus als paaslam
sterven op het kruishout. Maar dat wordt door Marcus in zijn
transfiguratieverhaal niet met zoveel woorden gezegd. Er wordt alleen
door Jezus zelf gezegd dat Hij uit de doden zal opstaan. Ook Isaac
2
verrijst in zekere zin. Want op het moment dat Abraham zijn zoon de
keel wil oversnijden, houdt de engel van de Heer hem tegen. Abraham
heeft het offer van zijn gehoorzaamheid en zijn goede wil al volbracht,
en krijgt zijn zoon levend en wel terug. Deze teruggave-door-het-offer-
heen van de eerstgeboren zoon Isaac wordt door de kerkvaders en
door de liturgie duidelijk gezien als een voorafbeelding van de
teruggave in de verrijzenis van de Enige Zoon, Jezus Christus, de
Welbeminde, doorheen lijden en dood.
Naast deze drie gemeenschappelijke thema’s – de beklimming
van de berg, de eerstgeborene die geofferd moet worden en de
teruggave van de zoon aan het leven door de dood heen – hebben
beide verhalen echter nog een punt gemeen: ze zijn beiden initiërend.
Zowel Abraham als de drie leerlingen, Petrus, Johannes en Jacobus,
worden ‘op de proef gesteld’, dit wil zeggen, ze worden ‘ingewijd in het
mysterie’. En aldus kunnen de verhalen ook voor ons functioneren,
als inwijdingsverhalen in het Paasmysterie, in de passage van dood
naar leven, van duisternis naar licht. Als wij de hoge berg beklimmen
van onze levenslange strijd en beproevingen, als we merken dat het
dierbaarste dat we hebben of de meest beminde persoon ons ontglipt
of uit handen wordt geslagen, als we onze mooie dromen en diepe
ervaringen tevergeefs willen vasthouden, als we merken dat alles ons
wordt geschonken als we bereid zijn het eerst los te laten, dan hebben
wij misschien iets geleerd uit deze Bijbelverhalen. Dan kunnen we
zelfs te midden van rampspoed toch in hoop leven, tenminste als we
onze tegenslagen en beproevingen in geloof en liefde aan God
opdragen. Want een geloof moet getoetst worden om zijn
deugdelijkheid te bewijzen. Welk een onuitsprekelijke vreugde zal de
onze zijn als we het einddoel van ons geloof bereiken, de redding van
onze ziel! (1P1,7-9)
Br. Guerric ocso