Homilie Derde Paaszondag B 2024

Derde Paaszondag B Lc 24, 35-48 Hand 3, 13-15.17-19; 1Joh 2, 1-5a


De kerk is het juiste milieu van de Jezus-ervaring, broeders en zusters. Daar immers beluisteren wij de Schriften en breken wij het brood. Daar vieren wij wekelijks of zelfs dagelijks het Pascha van de Heer, ‘totdat Hij komt’.  In  elke  Eucharistie  wordt  gelezen  uit  de  Wet,  de  Profeten  en  uit Psalmen die in Jezus tot vervulling komen, omdat zij spreken van de grote transitus van dood naar leven. Moet ons hart dan ook niet branden wanneer wij die woorden telkens opnieuw te horen krijgen?



Het verrijzenisverslag uit het evangelie van Lucas dat we zopas te horen kregen begint met het slot van het verhaal van de Emmaüsgangers. Twee leerlingen ontmoeten Jezus op hun weg van Jeruzalem naar Jericho, en hun hart brandt als zij die Onbekende hun de Schrift horen uitleggen. Maar ze herkennen Hem pas echt bij het breken van het brood. Daarna keren ze onmiddellijk terug naar Jeruzalem, naar de elf en de groep daaromheen. Een bange kluit apostelen bijeen, getraumatiseerd door die gewelddadige en schandelijke kruisdood van hun held, de enige die hun bestaan als groep zijn betekenis gaf. Wat hen nu nog samenbindt is hun herinnering aan zijn woorden en aan de belevenissen met Hem en hun gedeelde angst voor het heden. Maar toekomst ontbreekt, en zonder dat perspectief staat hun voortbestaan als groep op losse schroeven.

In  die  bevroren  situatie  lezen  we  vandaag  dat  Jezus  ‘verschijnt’.  Wie  in verschijningen gelooft, gelooft in spoken, zo reageren we misschien in eerste instantie. Wat dat betreft verschilt hun ervaring niet zoveel van de onze want ook zij meenden een fantoom te zien. Jezus brengt hen evenwel terug bij de realiteit door hun zijn gewonde handen en voeten te laten zien. Ze mogen Hem betasten. Hij is echt! En als bewijs van zijn bestaan in onze aardse realiteit eet Hij voor hun ogen een stuk geroosterde vis. In sommige handschriften wordt er nog aan toegevoegd dat Hij ook honingraat eet en het voedsel deelt met zijn apostelen. Kan het reëler en lichamelijker zijn? Maar ze kunnen desondanks niet geloven. Ze zien, ze horen, ze betasten Hem zelfs en nog twijfelen ze. Heel paradoxaal is dat en voor ons een beetje onbegrijpelijk.

Maar hoe zouden wij in hun geval reageren? Wij denken spontaan dat al onze twijfels zouden verdwijnen als sneeuw voor de zon, als de Jezus

van vlees en bloed nu eens aan ons zou verschijnen. Lucas toont ons perfect het omgekeerde. Wat mensen tot geloof brengt, wat het geloof voedt en gaande houdt is niet het zien, het horen of het aanraken van Jezus maar Hem herkennen in de Schrift. “Hij maakte hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften”, staat er. Het zien, horen en aanraken van Jezus kan alleen dan een authentieke religieuze ervaring worden, als men eerst is binnengedrongen in het Woord, als men huisgenoot geworden is van dat Woord, als dat Woord in onze innerlijkheid is geplant als een embryo in de baarmoederwand.

Wij hoeven niet te klagen dat wij het  zoveel moeilijker hebben  om  in Jezus te geloven dan de vroegere generaties christenen of dan de eerste leerlingen, want Gods Woord en de Eucharistie zijn er voor ons precies zoals voor hen. Uit de Evangeliën en Handelingen blijkt trouwens dat de leerlingen het aanvankelijk zeer moeilijk hadden om in de verrijzenis van Jezus te geloven. Zij zijn door een nacht van angst, twijfel en een afschuwelijke ervaring van afwezigheid gegaan. Bij Marcus verwijt de Verrezene hun hardnekkig ongeloof (Mc. 16,14). Matteüs bericht dat sommigen twijfelden (Mt. 28,17); Bij Lucas vinden de  leerlingen  dat gekke verhaal van die vrouwen  maar  beuzelpraat  (Lc.  24,11).  En vandaag lezen we over hun angst en  paniek  (Lc.  24,37).  Al  deze berichten wijzen erop dat de leerlingen kritisch bleven, wars van dweperige bevliegingen. En dat pleit in het voordeel van de geloofwaardigheid van hun boodschap.

De leerlingen zijn tenslotte overtuigd geraakt van de verrijzenis en, te beginnen   bij   Jeruzalem,   ze   zijn   overal   gaan   getuigen   van   Jezus’ opstanding. Deze ommekeer van twijfel naar geloof, tot en met het getuigenis met het martelaarschap, is alleen maar mogelijk dankzij het drinken aan de bron van de Schriften. De leerlingen zijn door het lezen van het woord en het breken van het brood vrij snel gaan inzien dat hun gekruisigde Jezus de Levende is, Dezelfde die zij hadden gezien, gehoord en aangeraakt. Die ommekeer van angst naar geloof, van dood naar leven, van duisternis naar licht, kan ook de onze worden als wij in het Jezus-milieu van de Kerk de Schriften beluisteren, lezen en overwegen. Als wij in de ruimte van het woord samen het brood breken, dan herkennen wij Hem als de Heilige, als de Vorst van het leven, als de Verrezene. Wat die verrijzenis dan concreet betekent blijft een ontzagwekkend mysterie, dat ons maar zal geopenbaard worden als wij de ogen sluiten en door de Heilige Geest ingetrokken worden in Gods eeuwig licht.

br. Guerric ocso