Homilie Zevende Paaszondag B 2024
Zevende Paaszondag B Hand 1,15-26 1Joh 4,11-16 Jh 17,11b-19
Op deze zevende en laatste zondag van de paastijd worden we door de evangelist Johannes binnengeleid in het bidden van Jezus, een zeer intiem moment: Jezus bidt tot zijn Vader terwijl Hij op het punt staat terug te keren naar de Vader van waaruit Hij afkomstig is. Hij bevindt zich als het ware op de drempel van de eeuwigheid en bekijkt verleden, heden en toekomst in één panoramische blik. Hij bevindt zich op het scharnierpunt tussen de wereld van de mensen die voorbijgaat, onze turbulente wereld waarin zoveel kwaad en haat heerst, en de hemel van de onsterfelijke en eeuwige werkelijkheden waarin God alles met zijn liefde doorstraalt. Het is beslist de moeite op dit plechtige en decisieve moment de woorden van het gebed van Jezus te wikken en te wegen. Want in Jezus spreekt God zijn definitief woord uit over de wereld.
Beginnen we met wat Jezus zegt over de periode die achter Hem ligt sinds zijn doopsel in de Jordaan. Heel opmerkelijk typeert Hij deze tijd vanuit zijn samenzijn met de leerlingen. Het leven van Jezus is per definitie een communio met de mensen die de Vader Hem heeft toevertrouwd, met de twaalf vrienden die wij ‘apostelen’ noemen, maar die Jezus zelf ‘vrienden’ noemt. Jezus vormt niet zomaar een vage gemeenschap met jan en alleman, maar met uitverkoren vrienden die Hem gegeven zijn. Liefde is uitverkiezing. En wat zegt Hij over dat samenleven met zijn vrienden? Dat Hij hen bewaard heeft in zijn Naam, in de Naam die God Hem gegeven heeft, in de naam Jeshua, Jezus, God redt, de Naam die de engel aan Maria verkondigd had (Lc 1,31;2,21), de enige Naam onder de hemel waarin wij gered kunnen worden (Hand 4,12). Wij, gelovige christenen, zetten deze gemeenschap voort die bestaat in de kracht van de Naam. Daarom moeten wij ook onophoudelijk die Naam murmelen in ons gebed en mag die Naam nooit wijken uit onze gedachten. Heel ons geheugen moet vol zijn van die Naam. Dan worden wij bewaard. Alleen de mens die zelf kiest om naar zijn verderf te gaan, valt uit Gods hand. God respecteert immers de vrijheid van de mens, ook al kiest die tegen Hem en tegen de liefde. Laten we in de Naam van Jezus blijven, en die naam uitspreken over onze wereld en over allen die wij ontmoeten, opdat zij gered worden. Er is kracht in de Naam van Jezus. “Daarom heeft God Hem een Naam gegeven die boven alle Namen is, opdat bij het noemen van die Naam iedere tong zou belijden: Jezus Christus is de Heer” (Fil. 2,9-11).
Wat zegt Jezus in zijn gebed vervolgens over het heden, over het aanstaande moment van zijn afscheid? Dat Hij nu naar de Vader
terugkeert, opdat zijn vreugde ten volle in de leerlingen mag zijn. Paradoxaal! Afscheid associëren wij met pijn. “Partir, c’est mourir un peu”, maar Jezus heeft het over een vreugde die verbonden is met zijn vertrek naar de Vader. Het gaat hier natuurlijk om de Heilige Geest die Hij zenden zal. Niet langer de lichamelijk Jezus maar zijn spirituele aanwezigheid in de mens komt nu op de voorgrond. En pas in het licht van deze spirituele aanwezigheid, van de aanwezigheid van de Geest dus, gaan de woorden en daden van Jezus hun ware betekenis krijgen. De leerlingen gaan met Pinksteren helemaal vervuld worden met de kracht van die woorden, met de vreugde die het kenmerk is van het Evangelie. En daarom zullen ze uitbreken en vanuit Jeruzalem aan heel de wereld getuigen van Gods Blijde Boodschap.
En wat zegt dat ultieme gebed van Jezus omtrent de toekomst? Die toekomst heeft te maken met de verhouding van de leerlingen tot de wereld na het vertrek van Jezus. Johannes begrijpt ‘wereld’ meestal als een realiteit die zich tegen God verzet, een realiteit die ondoordringbaar is voor Gods genade. Jezus bidt niet dat wij uit die wereld zouden weggehaald worden, of dat wij die wereld zouden gaan verachten. Wel bidt Hij dat wij niet ‘van de wereld zouden zijn’, dat
wij niet ‘werelds’ worden. De christen leeft weliswaar in de wereld en engageert zich om die wereld beter, mooier, gezonder te maken, maar zijn focus ligt toch verder, voorbij de wereld en zijn voorlopige taken. Jezus zendt zijn leerlingen in de wereld, zoals Hijzelf door zijn Vader in de wereld gezonden werd. En die zending bestaat in het toegewijd zijn aan de waarheid. De prins van de wereld is de duivel, dit wil zeggen de aartsleugenaar. Leugen beheerst de wereld. Maar de volgelingen van Jezus moeten waarheid betrachten, waarheid spreken en waarheid doen. Want de waarheid zal hen vrijmaken, vrij van de ketenen waarmee de leugen de wereld gevangenhoudt.
Broeders en zusters, in de slechts zeven verzen waaruit dat laatste gebed van Jezus bestaat, leren we wat het betekent christen te zijn. Ik vat het met drie woorden samen: de Naam van Jezus in- en uitademen, vervuld worden met de vreugde van de Heilige Geest, en toegewijd zijn aan de waarheid. Dat basisprogramma van christen- zijn geeft Jezus ons vandaag als zijn laatste cadeau. Aan ons om er ons voordeel mee te doen. Amen.
Br. Guerric