Homilie Vierentwintigste zondag B 2024

image002

Vierentwintigste zondag B    Jes 50,5-9    Jak 2,14-18    Mc 8,27-35

Onze wereld is hoe dan ook een realiteit waar heel wat kwaad mee gemoeid is. Kijken we rondom ons dan zien we overal conflicten – groot en klein – en heel wat tegenstrijdige belangen waar mensen slachtoffer van zijn. Kijken we in onszelf dan treffen we ook daar heel wat aan dat oorzaak is van lijden, voor onszelf of voor anderen. Een geluk zonder schaduwkant schijnt niet te bestaan.
Heel de menselijke existentie is doortrokken van spanningen, controversen, gebrek en laagheid. Er is gelukkig ook veel moois en goeds, er is liefde en grootmoedigheid, maar je kunt er niet omheen dat het lijden deel uitmaakt van onze geschapen werkelijkheid. In de geschiedenis werd dit aardse bestaan wel eens getypeerd als “een tranendal” waar de christen doorheen trekt, de ogen gericht op Christus. Het lijden moet je niet zoeken, het is er gewoon. En ieder die samenleeft met anderen ontsnapt niet aan een geestelijke strijd.



Het lijden staat ook centraal in het evangelie van deze zondag. Ogenschijnlijk langs zijn neus weg vraagt Jezus aan zijn leerlingen “wie is volgens de mensen de Mensenzoon?”. Zoals de vraag gesteld is kunnen de leerlingen zich nog wegsteken achter de opvatting van anderen. Dat is vrijblijvend en comfortabel. Zo spreken ook wij graag over Jezus, in het knusse comfort van wat de tijdsgeest en de christelijke traditie allemaal over Hem zeggen.
Maar dan stelt Jezus zijn vraag directer: “En wie ben Ik voor
jullie?” Nu is er geen ontkomen meer aan; de leerlingen gaan met de billen bloot. Alleen Petrus, die impulsieve en extraverte woordvoerder van het groepje, waagt het een antwoord te geven, en hij geeft een mooi geloofsgetuigenis. Ook wij zullen vroeg of
laat zo’n persoonlijk getuigenis moeten geven over wie Jezus echt voor ons is. Eenmaal zullen we de veelheid van meningen die ons omringen achter ons moeten laten, om ons aan te sluiten bij de stoet van pelgrims die op hun weg Christus volgen naar het hemels Jeruzalem. Hoe divers die stoet ook is, het is een gemeenschap van hetzelfde geloof, dezelfde hoop en bezield door eenzelfde liefde.

Maar dan krijgt het gesprek plots een donkere wending. Jezus kondigt zijn aanstaande lijden aan. In alle drie de synoptische evangeliën is die aankondiging van het lijden van Jezus een mijlpaal op zijn weg. Telkens wordt ook de aanstaande verrijzenis

in het vooruitzicht gesteld en telkens wordt deze aankondiging gevolgd door een les in leerling zijn. Wie Jezus volgt, volgt een Gekruisigde. Wie Jezus volgt, zal ook zelf zijn kruis moeten dragen. Deze laatste toevoeging is niet bepaald geruststellend. Ze betekent dat het volgen van Jezus een weg is die onherroepelijk leidt naar zelfverloochening en naar ontlediging van het “ik” Er is geen opstanding mogelijk zonder die diepe neerwaartse beweging.

Opnieuw neemt onze impulsieve Petrus het initiatief: hij neemt Jezus apart en maakt hem ernstige verwijten: “In geen geval mag u dat overkomen, Heer!” Het feit dat Petrus Jezus uit de kring van de apostelen trekt is veelzeggend. Hij handelt op eigen houtje en is niet meer de hoeder van de communio. Hij kan zijn idee over de gezalfde Christus die hij zopas nog in Jezus herkend heeft, niet verbinden met lijden en dood. Ook wij vinden dat een verlichte leider, een wijze profeet, of een goddelijke verlosser niet samengaat met zwakheid, lijden en dood. Wij dwepen graag met helden en idolen, niet met losers. En wij maken ons daarbij los van Gods plan, verheffen onze allerindividueelste inzichten tot alleenzaligmakend en scheiden ons af van het gemeenschappelijk aanvoelen.

Maar onze menselijke gedachten zijn niet Gods gedachten. God heeft de wereld willen redden door de dwaasheid van het Kruis. Hij heeft zijn geliefde Zoon bekleed met de zonden en de miserie waar de wereld vol van is. “Wat God al wist door zijn alwetendheid moest hij nog leren uit ervaring”, zal Bernardus zeggen. De goedbedoelde actie van Petrus wordt door Jezus zwaar op de korrel genomen: “Ga weg, Satan, dwarsligger, achter Mij!”. De weg naar het Koninkrijk is een weg die door de vallei der tranen loopt, omdat de mensen zoiets van Gods mooie schepping gemaakt hebben! God neemt de vrijheid van de mens heel ernstig, ook wanneer die het verkeerde kiest. Van het kwaad van de mensen maakte God een geneesmiddel voor de mens, en dat geneesmiddel is het Kruis, de nieuwe boom des levens die geplant staat in het midden van de tuin, op Golgotha, de Schedelplaats. Waar de dood heerste, plantte God de boom des levens. Dat is christendom, dat is ons geloof, zo groot is ons hoop!

Br. Guerric ocso