Homilie Allerheiligen 2020

 

‘Heilig zijn’ is een opdracht voor het volk van God. Dat volk zijn wij allen.
Die opdracht is reeds te horen in het Oude Testament, in het boek Leviticus,
bij de aanvang van hetgeen men de ‘Heiligheidswet’ noemt:
De Heer sprak tot Mozes:  Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten:
Wees heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig. (Lev 19, 1)
Hiermee wordt ook duidelijk gemaakt wat heilig zijn betekent:
zoals God zijn, beeld en gelijkenis van God zijn.
Aan zijn leerlingen, die Hij geroepen en verzameld heeft
als het begin van het nieuwe Godsvolk, laat Jezus die opdracht ook horen.
In het evangelie van Lucas luidt het:
Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is. (Lc 6, 36)
Jezus wijst er op dat we vooral door onze barmhartigheid
beeld en gelijkenis van God zijn, en dus heilig.
Barmhartigheid is hier synoniem van liefde:
het verlangen naar het leven en welzijn en vrede van de medemens
en dat verlangen omzetten in concrete daden van nederige dienstbaarheid.
In de Bergrede hertaalt Matteüs de opdracht van Jezus in:
Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. (Mt 5, 48)
En daarmee krijgen we dan te horen dat we toch wel
tot een buitengewoon ‘volmaakt’ leven geroepen zijn.
Hoe ziet dat er uit? Wat betekent het om ‘beeld en gelijkenis van God’ te zijn?
Vooreerst, ieder zal dat op zijn of haar eigen manier moeten waarmaken.
Maar de apostel Petrus schrijft in zijn eerste brief:
Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten.
Gij moet in zijn voetstappen treden. (1 Pe 2, 21).
Christus is ons na te volgen voorbeeld om beeld en gelijkenis van God te zijn.
Want Hij is hét beeld van God, dé gelijkenis van God.
Aan zijn leerlingen vertrouwt Hij op de laatste avond van zijn leven toe:
Wie Mij ziet, ziet de Vader. (Jo 14, 9)
Maar wie zagen de leerlingen dan wel en wie zien wij als we naar Jezus kijken?
We zien een slaaf die de voeten van zijn leerlingen wast
en we zien een vernederde en een verworpen profeet
die de slavendood aan het kruis sterft.
Het buitengewone leven dat we in alle vrijheid opnemen
en waarbij we in de voetsporen van Jezus treden
is dan ook vooreerst gekenmerkt door die dienstbaarheid,
een barmhartigheid ten dode toe.
Dat is de radicale keuze om onszelf en ons eigenbelang
niet meer in het centrum van ons leven te plaatsen,
maar ons in totale nederigheid te wijden aan de medemens.
Tot die dienstbaarheid kan ook de nederige verkondiging van het woord horen.
Nederig betekent hier: niet mijn woord, maar dat van Christus verkondigen.
En voor ons allen betekent dat: zichtbare gelovige kerkgemeenschap vormen,
het lichaam, de aanwezigheid in de wereld van de verrezen Heer, van God.
Dit buitengewoon leven kan dan ook gekenmerkt worden
door verworpenheid en vernedering, en dit niet uit vrije keuze,
maar als een lot dat ons ten deel valt en we te aanvaarden hebben.
Met het aanduiden van dat lot eindigen
ook de zgn. Zaligsprekingen uit de Bergrede,
die we ieder jaar als evangelielezing op dit Hoogfeest mogen beluisteren:
Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid,
want hun behoort het Rijk der hemelen.
Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt,
vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: 
Ook de andere Zaligsprekingen schetsen dat buitengewone leven,
laten de wegen zien waarop Christus ons is voorgegaan.
Het is ‘arm van geest’ zijn, ophouden met iedere poging
om te zorgen dat we niet vernederd en verworpen worden
maar integendeel gezien en gewaardeerd.
Ophouden met iedere poging om in de ogen van de mensen
iets te betekenen en iemand te zijn.
Voor de kerk en de kerkgemeenschappen betekent dat:
ophouden met iedere poging om in de ogen van de wereld
een machtige organisatie te zijn.
Het is vrij zijn van de drang naar bevestiging
en alles wat in de wereld ‘groot’ maakt.
Want God is nederigheid, klein en ongezien.
Het is treuren uit liefde, treuren van Christus,
niet omdat de wereld ons niet aanneemt en marginaliseert,
maar omdat de wereld God niet aanneemt,
mensen niet op zijn roeping willen ingaan,
zichzelf niet zijn, niet in vrede leven.
Treuren dat iets anders is dan ‘je ergeren aan’ de wereld,
aan de kerk, aan de mensen, aan de politiek.
Het is zachtmoedig afstand doen van de macht
van de drang om je te bewijzen, te laten horen,
het recht in eigen handen te nemen.
Dus rechteloos en machteloos te leven.
Het is hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
verlangen naar de verandering van de wereld, naar de bekering van mensen.
Het is leven met een rein, d.w.z. met een vrij hart,
vrij zijn van angst en zelfzucht,
omdat de blik gericht is op diegene die men navolgt en niet op zichzelf
omdat men luistert naar wat God wil, niet naar stemmen in ons of buiten ons.
Het is vredestichter zijn door je te onthouden van geweld
en eerder lijden in plaats van doen lijden,
onrecht aanvaarden en er geduldig bij blijven.
En ook het contact met de ‘boosaardigen’ bewaren
en hen dus tegemoet treden in plaats van hen te mijden.
Dat alles is echter uiting van één grondhouding:
goddelijke liefde, onverdeeld, onvoorwaardelijk, nederig.

Pr. Dirk