Homilie voor de 22ste zondag door het jaar C 31 augustus 2025

Homilie voor de 22ste zondag door het jaar C 31 augustus 2025

Sir 3, 17-18.20.28-29
Mijn kind, wees zachtaardig in wat je doet, (*) en gij zult meer geliefd worden dan
iemand, die geschenken uitdeelt. Hoe meer aanzien ge hebt, des te meer moet ge u vernederen; dan zult ge genade vinden bij God. Want groot is de macht van de Heer, maar Hij wordt geëerd door de nederigen. Voor de kwaal van een hoogmoedige is er geen genezing, want het kwaad wortelt in zijn hart. Een verstandig mens overweegt gaarne spreuken, en de wijze droomt van een aandachtig gehoor.
(*) Het lectionarium voor de zondagslezingen leest hier: als ge rijk zijt, blijf dan bescheiden.
Lc 14, 1.7-14
Toen Jezus op een sabbat het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging om er de maaltijd te gebruiken, hielden zij Hem voortdurend in het oog. Daar Hij
opmerkte hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten, hield Hij hun de volgende gelijkenis voor: “Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt
genodigd, ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats. Het zou kunnen zijn dat er door uw gastheer iemand is uitgenodigd, die voornamer is dan gij, en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen: Sta uw plaats aan hem af. Dan zoudt ge vol
schaamte de minste plaats moeten innemen. Maar wanneer ge ergens genodigd wordt, ga dan op de minste plaats aanliggen. Als degene die u heeft uitgenodigd dan komt, zal hij u zeggen: Vriend, ga wat hoger op. Zo zal u eer te beurt vallen in het oog van allen, die met u aanliggen. Want al wie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.” En Jezus zei ook nog, nu tot zijn gastheer: “Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft, nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit en ook
geen rijke buren. Het zou kunnen zijn, dat zij op hun beurt u uitnodigen en dat gij het dus terugkrijgt. Maar als ge een gastmaal geeft, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit. Gelukkig zult ge zijn, omdat zij het u niet kunnen vergelden. Het zal u
vergolden worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.”



De roos kent geen waarom, zij bloeit omdat zij bloeit. Zij denkt niet om zichzelf, vraagt niet of men haar ziet. (Angelus Silesius, ofm, 1624-1677)

Geloven is het aannemen van een nieuwe levenswijze
vanuit een vernieuwd bewustzijn, een andere manier van denken.
De evangelielezing van deze zondag
duidt opnieuw een aspect van die nieuwe levenswijze aan: nederigheid. Voor de wijze uit het Oude Testament, Jezus Sirach,
staat de nederigheid op gelijke hoogte met naastenliefde
en kan ware naastenliefde niet bestaan zonder nederigheid en ware nederigheid niet zonder ware naastenliefde.
Ware nederigheid is het tegenovergestelde van hoogmoed. Hoogmoed is volgens Jezus Sirach de bron van alle kwaad en maakt ware naastenliefde onmogelijk.
Hoogmoed kan wel nederigheid en naastenliefde inschakelen om zijn doel te bereiken: het verwerven van eer,
zichzelf bevestigd weten door mensen, identiteit verwerven, als waardevol en waardig erkend worden.
Grote segmenten van het sociale, culturele en religieuze leven
zijn bouwwerken die door dat doel gefundeerd en geïnspireerd zijn.
Voor deze bouwwerken dient vooral macht en rijkdom verworven te worden. Maar men gaat ook graag door het leven als verstandig,
intellectueel, kunstzinnig, sportief, wijs…
Voor sommigen behoort dus zelfs religieus zijn, kritisch gelovig zijn, en spiritueel goed bezig zijn tot het bouwmateriaal van het imago. En ook nederigheid en naastenliefde,
zijn deugden die dan geperverteerd worden tot
nederig doen en lief doen waarbij helemaal geen sprake is van nederig zijn en liefdevol zijn.
In zijn gelijkenis – die er eigenlijk geen is –
hekelt Jezus op een cynische wijze deze perversie:
de minste plaats innemen om met veel poeha hogerop geplaatst te worden. Of dacht je werkelijk dat Jezus deze strategie aanbeveelt?
Deze strategie om zelf eer te verwerven
in plaats van aan anderen van harte eer te laten geworden? Niet zelf eer behalen maar anderen eren, eerbiedigen,
is voor Jezus Sirach een daad van werkelijke naastenliefde. Ware liefde tot de naaste betoont men niet uit eigenbaat. Ook complimenten uitdelen kan verworden tot vleierij.
Met de gasten, die men in Jezus’ vermaning dient uit te nodigen, kan men in ieder geval geen eer behalen noch later profijt doen.
Ware naastenliefde is uiting van zuiver respect, eerbied, zorg en mededogen. Ze laat zich niet leiden door burgerlijk fatsoen en maatschappelijke normen,
tenzij ook deze uitingen zijn van dat respect, die eerbied, die zorg en dat mededogen waardoor we niets anders doen dat Gods liefde zichtbaar maken.
Bij dit alles beschouwt de wijsheid de vriendschap met God hoger dan de vriendschap onder mensen,
die in veel sociaal contact bovendien meestal nauwelijks aan bod komt… Tenslotte: het vernieuwd bewust zijn, de andere manier van denken
die de grondslag vormt van een gelovige levenshouding,

is het bewust zijn van Gods onvoorwaardelijke liefde voor alle mensen en van zijn eenheid met ons,
het bewustzijn dat Christus in ons is en wij in Christus zijn en niets ons van Gods liefde kan scheiden.
Het is het besef dat we kinderen van God zijn,
allen broeders en zusters van elkaar, allen gelijkwaardig. Het is de zekerheid dat dit onze ware identiteit is.
Het is het weten dat we ons niet bemind moeten maken,
niet moeten bewijzen, niet dienen te zoeken naar bevestiging. Ik hoef me niet mooi te maken.
Ik ben mooi.
In Gods ogen toch.
Geloven is duidelijk heel subversief:
het haalt het funderend doel van heel wat sociaal en cultureel gedoe onderuit… priester Dirk Masschelein, OCH Oostende
https://www.youtube.com/watch?v=EYNqHhnT1CI&list=RDEYNqHhnT1CI&start_radio= 1&ab_channel=FernandoGuimar%C3%A3es

Nigra sum sed formosa filia Jerusalem
Ideo dilexit me Dominus et introduxit in cubiculum suum et dixit mihi:
Surge amica mea et veni.
Jam hiems transiit, imber abiit et recessit,
Flores apparuerunt in terra nostra, tempus putationis advenit.

Ik ben zwart, maar bekoorlijk, dochters van Jeruzalem,
Daarom beviel ik de Heer, die me in zijn kamer binnenbracht en me zei:
'Sta op, mijn geliefde, en kom,
Want de winter is voorbij, het regent niet langer,
De bloemen zijn verschenen op het veld, nu is het tijd om te snoeien.