Jeremia 31.33-34
Jr 31,33-34
Dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt JHWH: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer JHWH kennen”, want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt JHWH. (Vertaling NBV)
Wie het boek van de profeet Jeremia een beetje kent, weet dat Jeremia niet de meest vrolijke van de oudtestamentische profeten is. Hij klaagt en zeurt. Hij voelt zich eenzaam en depressief (cf. Jr 20). Zijn roeping is een realiteit die hem aan de kant van de samenleving plaatst (cf. Jr 16). Heel zijn leven moet immers ‘tekenhandeling’ zijn: het leven dat hij leidt moet tonen hoe erg het gesteld is met Israël in zijn relatie tot Jahweh, en vooral hoe broodnodig de enige uitweg is: bekering. Jeremia’s boodschap bevat inderdaad een dringende en beklijvende oproep tot bekering, en die houdt ook een oordeel in over wat hij rondom zich ziet gebeuren. Een oordeel en een oproep die de mensen niet graag horen; ‘ontzetting-overal’, noemen ze hem spottend (Jr 20,10). In die tweespalt tussen God en Israël zit Jeremia geklemd. Zijn boodschap klinkt derhalve indringend in alle toonaarden van klaagzang en aanklacht. Intriest weent zijn zelfs gebed.
En toch treffen we in het boek Jeremia een passage aan die wezenlijk anders klinkt: het zogenaamde ‘Troostboekje’ in de hoofdstukken 30-33, waaruit de bovenstaande passage gekozen is. Daarin wordt er hoop vertolkt: op een nieuwe tijd, op vergeving van zonden en een nieuw begin, op kwijtschelding van schuld, op een heerschappij van God waarin eenieder Zijn wegen gaat. Er zal geen wet noch verbond zijn, die uiterlijk aangeleerd moeten worden door geleerden of priesters. God sticht een ‘nieuw verbond’ met de mensen, waarin Hij zelf de kern van de ‘wet in hun binnenste zal leggen en in hun hart zal schrijven’. ‘Van groot tot klein’ hoeft niemand meer onderwezen te worden om God te leren kennen, want iedereen ‘kent Hem dan al’.
Wat Jeremia hekelt doorheen zijn boek is de schijnheiligheid van de mensen in hun niets ontziende omgang met elkaar, maar ook in hun steriele beleving van Gods woord en wet. Hij hekelt hun ‘plichtengodsdienst’, waarin ze denken Gods hulp te kunnen afdwingen door nauwgezet tempel en eredienst hoog te houden. Hij heeft lak aan nauwgezette rituelen met dito regels en discussies over de details ervan. Hij doorziet de hypocrisie en roept op tot ‘ware’ eredienst, die de kern van gods-dienst uitmaakt. Het gaat om een waarachtig leven in liefde: ‘bemin God en uw naaste als uzelf’, het woord uit Leviticus indachtig, dat overigens ook in het Nieuwe Testament door Jezus opnieuw het ‘voornaamste’ gebod in wet en profeten genoemd wordt. Het draait om de Liefde: de wet die God in ons binnenste legt en in ons hart schrijft. En die Liefde omvat én impliceert al de rest, zo simpel is het. Ook Paulus herhaalt het, in weer andere woorden: “Als ik de Liefde niet had, was ik niets!” (1 Kor 13)
We leven niet meer in de tijd van Jeremia, maar ook in onze tijd zou hij herkennen wat hij aanklaagt. En ook in onze tijd draait het uiteindelijk om de Liefde die God zelf in ons hart laat wonen. We hoeven er ons alleen van bewust te worden, erin en eruit te leven, elke dag opnieuw. En daar hebben we inderdaad geen grote woorden, geen zware dogma’s noch precieze regels voor nodig. De ons overstijgende werkelijkheid die ultiem onvoorwaardelijke Liefde is, wordt door heel wat mensen vanuit velerlei inspiraties en veelvoudige levenservaringen (h)erkend: in hun zoektocht naar balans, naar eenheid en harmonie, naar vrede en geluk, naar heelheid en ‘zegen’. In een tijd waarin “iedereen weet”, zoals Edel Maex het omschrijft1, is de wet die God in ons binnenste legde wellicht opnieuw de belofte én de oproep van ultieme Liefde die ons draagt en die ons stuwt, en waarin we ten diepste geborgen zijn. Een Liefde die woont in ons hart en die eigenlijk niemand met woorden te leren heeft. Laat ons ze ontdekken, ze tot leven brengen en ze vooral waar maken.
B. Lemmelijn, Jeremia 31, 33-34. Bijbel en Bezinning, in Ezra. Bijbels tijdschrift (voortzetting van VBS-Informatie) 51 (2020) (vaste rubriek) 58-59.
Bénédicte Lemmelijn
1 E. MAEX, Iedereen weet. Zen en religie in tijden van wetenschap, Tielt: Lannoo, 2015.