Micha 6,6-8
Micha 6,6-8
“Wat kan ik de HEER aanbieden,
waarmee hulde brengen aan de verheven God?
Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers,
zou hij eenjarige stieren aanvaarden?
Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen,
met olie, stromend in tienduizend beken?
Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan,
de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?”
Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
je weet wat de HEER van je wil:
niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten
en nederig de weg te gaan van je God.
(Nieuwe Bijbelvertaling)
De profeet Micha is één van de zogenoemde twaalf kleine profeten uit het Oude Testament. Hij wordt voorgesteld als een man van het platteland, die ingaat tegen de mooipraterij van de hofprofeten in de stad Jeruzalem. Recht door zee als hij is, toont hij zich afkerig van hen die meeheulen met de macht, van hen die zomaar zeggen dat alles kan en alles mag, dat “alles OK is”. Hij hekelt hun visie die de mensen wijsmaakt dat Gods belofte sowieso verworven is en dat hun morelegedrag er niet toe zou doen. Echter, hij hekelt evenzeer de alternatieven van hen die denken dat offers en een grootse cultus alle onrecht, alle pijn en gebrokenheid kunnen toedekken. Micha is rechtlijnig, een man van zijn woord, een man van Gods Woord. Wat hij zijn toehoorders voorhoudt is eigenlijk heel eenvoudig. Geen brandoffers, geen rituelen, geen reine of onreine dieren, geen tien of zelfs geen duizend, geen beken vol kostbare olie maken het verschil. Wie zijn geweten voor God wil sussen, heeft hier geen baat bij. Integendeel, daar komt het niet op aan. En evenmin gaat het om een
‘verheven God’, die men plechtstatig ‘hulde moet brengen’. Voor Micha is de zaak heel duidelijk: “Er is jou gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil”, stelt hij. Zoek het niet te ver. Wat Hij vraagt is “niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God’.
Dat is zijn eenduidige antwoord, en dát is het eenduidige antwoord van God. Verder hoeven zijn toehoorders het niet te zoeken. God, die met hen op weg ging al sinds de bevrijding uit Egypte en de uittocht – waarnaar in het begin van het hoofdstuk verwezen wordt als funderend heilsfeit vanwege God –, heeft hen zelf het voorbeeld getoond. Recht doen, trouw betrachten en in nederigheid de weg van en met God gaan, dat is wat van tel is. Inderdaad, het is precies dát wat het Oude Testament ons leert: dat de Bijbelse god een levende God is, die zich kenbaar maakt in het leven van wie hem erkent. Dat het een God is die met ons op weg gaat. In een heel mooi citaat van Erich Zenger klinkt het als volgt: “Wie in de bede om Gods vergeving de kracht zoekt de weg verder te zetten, wie zelf vergeeft zoals deze God, wie zelf buitensporig goed kan zijn, zoals en omdat dit de weg is die de Bijbelse God voorgaat, deze mens begrijpt en vat wie deze God is. Niet in het streven naar of de zorg om een prachtig godsbeeld, noch in het handhaven van een nog zo correcte leerstelling openbaart
zich Gods geheim, maar enkel als men de weg gaat waartoe Hij oproept.” “Er is jou gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God.” Twee zinnen, twee rake zinnen die de kern vatten van waar het wel op aankomt: in eenvoud en in overgave, naar goddelijk voorbeeld, een goed mens te zijn, heel misschien een beetje ‘goddelijk’ mens te zijn… En dan kan het bon ton zijn te stellen dat dit in deze kerk van Franciscus pauselijk begint te klinken, tegen de achtergrond van alle luister die men gewoon werd en nog is. In feite is het noch pauselijk noch nieuw, maar integendeel oeroud en oerdegelijk. Kortom, oerbijbels…
Bénédicte LEMMELIJN, in: EZRA – Bijbels Tijdschrift, nr. 26 (juni 2015)