Jesaja 60,19-20

 

“Overdag is het licht van de zon niet meer nodig,
de glans van de maan hoeft je niet te verlichten,
want de HEER zal je voor altijd licht geven
en je God zal voor je schitteren.
Je zon zal niet meer ondergaan,
je maan niet meer verbleken,
want de HEER zal je voor altijd licht geven.”
(vertaling NBV)

De profeet Jesaja is in de christelijke traditie een van de zogenaamde ‘grote profeten’. In eerste instantie verwierf hij die benaming omdat het boek dat naar hem genoemd is, hoort bij de profetische boeken van enige omvang, zoals ook Jeremia of Ezechiël (en in tegenstelling tot de zogenaamde ‘kleine profeten’, zoals Joël of Obadja, van wie de boeken veel korter zijn). Jesaja is daarenboven een boek dat in de historisch kritische exegese, globaal gesproken, opgedeeld wordt in drie grote delen, die over een tijdspanne van minstens 200 jaar tot stand kwamen. In die verschillende delen verschilt ook de profetische boodschap sterk van toon, al naargelang de historische achtergrond die respectievelijk vóór, tijdens en na de ballingschap te situeren is. Kort gezegd: de eerste Jesaja waarschuwt, de tweede Jesaja troost en de derde Jesaja biedt een ideaalperspectief van hoop op een nieuwe tijd.



Het fragment uit het 60ste hoofdstuk van dit lange boek is er eentje uit dat laatste deel. De Israëlitische ballingen zijn teruggekeerd naar Jeruzalem, dat echter lang niet meer is wat ze er in hun dromen en gezangen in Babylon van gemaakt hadden. Een desillusie is het die ze vinden: een vervallen stad, een puinhoop… De mensen hebben in hun ontmoediging een opbeurende boodschap nodig. De derde Jesaja biedt hen een perspectief. En ja, het is een ideaalperspectief…. Een utopie zelfs, waarin dieren en mensen vredevol met mekaar leven, waarin zelfs wilde dieren geen lammetje meer opeten, waarin een kind naast het nest van een adder speelt. En natuurlijk is dat soort wereld nooit werkelijk geweest. En nog minder woorden heb ik nodig om te zeggen dat hij ook vandaag niet werkelijk is… In datzelfde ideaalperspectief is vooral God sterk aanwezig. Zelfs het licht van de zon, mogelijkheidsvoorwaarde bij uitstek van alle leven op aarde, is dan niet meer nodig. Een maanloze nacht vormt geen enkel probleem. God zelf zal licht geven; Hij zal schitteren. En die Zon zal nooit ondergaan. Die Maan zal nooit verbleken. God zelf is het Licht voor de mensen die op hem
vertrouwen.

Het is een concrete boodschap voor mensen in een concrete historische situatie, inderdaad. Maar het is ook een diepere, tijdloze existentiële boodschap. En precies die combinatie maakt deze Bijbelse perikoop het lezen waard, het overdenken waard, het be-leven waard.
Neen, we hebben geen zon meer nodig om licht te hebben; we drukken op een knopje en het is niet meer donker. Maar méér dan ooit dwalen we ook vandaag rond in duisternis, zoekend en tastend naar wat echt telt. Halsreikend naar wat mensen niet overrompelt in druk en opdringerig publicitair geschreeuw in welke al dan niet digitale vorm dan ook. Waar kleuren als draaiende en tollende cirkels in elkaar overgaan, blijft geen enkele heldere kleur meer over. We hebben nood aan eenvoud: aan helder wit licht in die felgekleurde duisternis, aan rustige zekerheid die ons toefluistert waar het wél op aankomt.

En misschien nog meer waar pijn overheerst, waar drukte eenzaamheid verhult, waar ontgoocheling
ontmoediging genereert, is Licht nodig. Licht dat niet uitgaat als de stroom uitvalt of opeens het internet niet meer werkt. Licht dat ons toefluistert dat we de moeite waard zijn, zoals we zijn: met en in al onze gebrokenheid, maar ook in al de luister van het mooie en het goede, het onraakbaar overstijgende in ons.

Maar inderdaad, om gefluister te horen, moeten we stil zijn. Stil in onszelf, stil in onze gedachten; stilvallen in ons praten en tot stilstand komen in ons hollen… En om goed te zien, moeten we soms de ogen sluiten. Om aandachtig te zijn voor het Licht dat onvatbaar en ongrijpbaar is, maar wel te ervaren is. Licht dat helpt om te zien wat enkel voelbaar is…
Bénédicte Lemmelijn