Onderricht 19 maart 2019


Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 159-163

Hoewel we als beoefenaars van het contemplatieve gebed, van meditatie,
geen onmiddellijk ervaarbare doelen nastreven zoals een Godservaring
of een deugddoend vredevol of gelukzalig gevoel,
toch mediteren we met een doel voor ogen, of beter,
met een verlangen in ons hart: echt leven,
een leven leiden getekend door liefde, door diepe vrede en vreugde,
een leven in eenheid met God, in deze eenheid met onszelf,
in verbondenheid met vele, zo niet met alle mensen.
Eenvoudiger gezegd: we mediteren om een beter,
om een goed mens te worden en te zijn.
En ook draagt ons getrouw bewandelen van het pad van de meditatie,
het getrouw bewandelen van de contemplatieve weg,
vruchten in ons leven.


Die vruchtbaarheid – leert Keating ons –
wordt soms vooral door anderen opgemerkt,
want, God verbergt de heiligheid van zijn heiligen vooral voor henzelf.
De transformerende eenwording die ons ergens op onze weg opwacht
is trouwens ook niet ervaarbaar in bijzondere gewaarwordingen,
maar alleen in de vast geworden onoverwinnelijke overtuiging
dat God met ons één is en wij met Hem één worden.
Deze overtuiging zorgt voor een einde aan de heerschappij,
aan de dictatuur van de emoties van het angstige en zelfzuchtige ego,
aan de emoties die lange tijd de motivatie waren van geluksprogramma’s,
van alle streven om het goed te hebben en ons goed te voelen.
Dat houdt niet in dat we emotieloos worden.
Maar die emoties hebben geen macht meer over ons.
Ze degenereren tot reacties op het nu
maar brengen geen blijvend richtende gevoelstoestanden met zich mee.
De bereikte toestand van apatheia is geen emotieloze toestand.
De mens die in eenheid met God de wereld om zich heen ziet
kan, neen, is met alles begaan,
maar zonder de emotionele betrokkenheid van het ik.
Zo kan men diepe vrede en vreugde aanbieden aan anderen,
zo kan men zich totaal geven aan anderen
maar zonder die anderen te willen veranderen.
Zo is men ook in staat te leven zonder “troostende ervaringen”
maar wel met het volwassen besef van een gezuiverd geloof.
Zo kan men het gewone en alledaagse,
en niet alleen en eigenlijk niet het buitengewone,
als manifestatie van Gods liefde zien.
Zo kan men kanaal van goddelijke liefde worden,
waarbij men alle bezitterigheid loslaat,
geduld kan oefenen in het lijden,
dienen kan zonder iets terug te verwachten.
Deze manier van zijn zal men bovendien niet gaan beschouwen
als het bereikte einddoel van een reis,
maar gewoon als onze eigenlijke zijnswijze,
niets bijzonders.