Tekst en onderricht mei 2017
9 mei 2017
maar verlos ons van het kwade.
WAAR HAALT HET KWAAD ZIJN MACHT VANDAAN?
“Maar wat David gedaan had mishaagde aan Jahwe.” (2 Samuël 11, 1-27)
Bijbellezing uit het tweede boek Samuël:
1 Omstreeks de jaarwisseling, wanneer de koningen te velde trekken,
liet David Joab met zijn eigen lijfwacht en alle Israëlieten uitrukken.
Zij vernietigden de Ammonieten en sloegen het beleg voor Rabba.
David zelf bleef in Jeruzalem.
2 Op een avond stond David van zijn rustbed op
en ging wat wandelen op het dakterras van het paleis.
Vanaf het terras zag hij een vrouw die aan het baden was. Zij was heel mooi.
3 David liet naar de vrouw informeren en er werd hem gezegd:
`Het is Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria de Hethiet.'
4 Toen zond David boden om de vrouw te halen.
Zij kwam bij hem en hij sliep met haar,
terwijl zij na haar menstruatie nog in de tijd van de reiniging was.
Daarna ging zij weer naar huis.
5 De vrouw was zwanger geworden
en zij liet aan David berichten: `Ik ben zwanger.'
6 Toen zond David een boodschap aan Joab:
`Stuur Uria de Hethiet naar mij toe.' Joab stuurde Uria naar David.
7 Toen Uria bij hem kwam,
informeerde David, hoe het met Joab ging en met het leger en met de oorlog.
8 Daarna zei hij tot Uria: `Ga naar huis en neem een bad.'
Uria verliet het paleis,
waarbij een schotel van de koninklijke tafel achter hem werd aangedragen.
9 Maar Uria overnachtte in het portaal van het paleis,
bij de dienaren van zijn heer, en hij ging niet naar huis.
10 Toen aan David gemeld werd dat Uria niet naar huis was gegaan, zei hij tot Uria:
`U hebt toch een hele reis achter de rug.
Waarom bent u dan niet naar huis gegaan?'
11 Uria antwoordde:
`De ark en Israël en Juda zijn ondergebracht in loofhutten
en mijn heer Joab en de dienaren van mijn heer liggen in de open lucht.
Kan ik dan naar mijn huis gaan om daar te eten en te drinken
en bij mijn vrouw te slapen? Zowaar u leeft, dat doe ik niet.'
12 Toen zei David tot Uria:
`Blijf ook vandaag nog hier' morgen laat ik u vertrekken.'
Zo bleef Uria in Jeruzalem, die dag en de dag erna.
13 David nodigde hem uit om aan zijn tafel te eten en te drinken.
Hij voerde hem dronken.
Toch ging Uria 's avonds weer slapen op zijn brits bij de dienaren van zijn heer
en hij ging niet naar huis.
14 De volgende morgen schreef David een brief aan Joab,
die hij door Uria liet overbrengen.
15 In die brief schreef hij het volgende:
`Zet Uria vooraan in de strijd, waar het hevigst gevochten wordt,
en trek u dan achter hem terug, zodat hij wordt getroffen en sneuvelt.'
16 Toen zette Joab bij de belegering van de stad Uria op een bepaalde plaats,
waarvan hij wist dat er sterke troepen stonden.
17 De bewoners van de stad deden een uitval tegen Joab.
Het leger leed verliezen. Ook Uria de Hethiet vond de dood.
18 Joab stuurde een bode naar David om verslag uit te brengen over de strijd.
19 Hij beval de bode:
`Als u de koning verslag hebt uitgebracht over de strijd.
20 zal hij wel kwaad worden en tegen u zeggen:
Wat moesten jullie zo dicht bij de stad gaan vechten?
Je weet toch wat ze zo van de muur naar beneden gooien?
21 Is Abimelek, de zoon van Jerubbaal,
niet getroffen door een molensteen die een vrouw van de muur af op hem neersmeet, waardoor hij de dood vond, in Tebes?
Waarom kwamen jullie dan zo dicht bij de muur?
Daarop moet u zeggen: Ook uw dienaar Uria de Hethiet is gesneuveld.'
22 De bode vertrok en bij David gekomen
meldde hij hem alles wat Joab hem had opgedragen.
23 Hij zei tot David: `Die mannen waren zo sterk
dat ze een uitval tegen ons konden doen.
Toen hebben wij ze teruggedreven tot voor de poort,
24 maar daar begonnen de boogschieters van de muur af op uw dienaren te schieten.
Daarbij zijn enige mannen van de koning gesneuveld.
Ook uw dienaar Uria de Hethiet is omgekomen.'
25 Toen zei David tot de bode: `Zeg tegen Joab:
Trek u deze geschiedenis maar niet al te zeer aan.
Het zwaard verslindt nu deze, dan gene.
Zet de strijd tegen de stad krachtig voort en maak haar met de grond gelijk.
Zo moet u hem moed inspreken.'
26 Toen de vrouw van Uria vernam dat haar man dood was,
hield zij de rouwklacht over haar echtgenoot.
27 Maar toen de rouw voorbij was,
liet David haar halen en nam haar op in zijn huis.
Zij werd zijn vrouw en schonk hem een zoon.
Maar wat David gedaan had mishaagde aan Jahwe.
(11, 1-27)
Lezing uit: Reinhard KÖRNER,
Het onzevader. Spiritualiteit vanuit het gebed van Jezus
Hoe snel besluipt ons weer het oude gevoel voor “rechtvaardigheid”,
hoe vlug maakt het ego dat rond zichzelf draait,
zich tot maatstaf van alle (geestelijke, kerkelijke en wereldse) dingen…
In zijn pastorale brief voor de veertigdagentijd van het jaar 1991
had de Erfurtse bisschop Joachim Wanke
het over de “ongemerkt insluipende godvergetenheid
van de actieve, geëngageerde katholieken”
en de bisschop van de Hessische stad Limburg, Franz Kamphaus,
die dit citeert in een boek dat in 1993 verscheen,
voegt er uitdrukkelijk aan toe:
“Priesters en bisschoppen vormen op dat punt geen uitzondering.”
Duiding:
De bede maar verlos ons van het kwaad
is een toevoeging van het Matteüsevangelie
en behoort dus niet tot het oorspronkelijke gebed dat Jezus leerde.
De vraag is of ze als een aparte en dan zevende bede moet gelezen worden
of eerder als een aanvulling bij de zesde bede
en breng ons niet in beproeving.
Zowel Lohfink als Körner zijn geneigd om de bede als aanvulling te zien
en Körner geeft mijn inzien een mooie verklaring ervoor, namelijk,
dat de bede de erkenning veronderstelt dat wij wel degelijk
in de beproeving terecht gekomen zijn
en in die beproeving niet altijd trouw gebleven zijn aan onze roeping en zending
en dus in een situatie en structuur van kwaad zijn terechtgekomen
waaruit we dienen verlost te worden,
zoals het volk van Israël diende verlost te worden
uit de slavernij van Egypte of uit de ballingschap.
Meteen is ook al een antwoord gegeven op de vraag
wat bedoeld wordt met het kwaad.
Duidelijk is dat hier niet iemand of zoiets als de duivel bedoeld wordt,
een persoonlijke macht van kwaad
en ook niet zoiets als ziekte, natuurramp, tegenslag.
Het gaat wel degelijk over het kwade in de wereld
dat door de mens veroorzaakt wordt,
toestanden en structuren waarvoor de mens verantwoordelijk is
maar waaruit hij zich blijkbaar niet zonder de hulp van Godswege kan losmaken.
Het kwaad in de wereld is aan te duiden met de term ‘onvrede’
en is dus juist het tegenovergestelde van het Rijk Gods,
het leven en de samenleving waarvoor gebeden wordt in het Onzevader,
het leven en de samenleving die beantwoorden aan Gods wil.
Dat dit de juiste interpretatie is van de laatste bede blijkt ook uit het zgn. embolisme,
de toevoeging die in de liturgie volgt op het Onzevader,
maar nu meestal weggelaten wordt:
Verlos ons, Heer, van alle kwaad,
geef genadig vrede in onze dagen,
dat wij, gesteund door uw barmhartigheid,
altijd vrij mogen zijn van zonde,
en beveiligd tegen alle angst en onrust,
terwijl wij uitzien naar de zalige vervulling van onze hoop,
de komst van onze Verlosser Jezus Christus.
De bede om vrede wordt vervolgens na de op het embolisme volgende doxologie
Want van u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid verdergezet.
Heer Jezus Christus, Gij hebt aan Uw apostelen gezegd:
“Vrede laat ik U, mijn vrede geef ik U.”
Let niet op onze zonden maar op het geloof van Uw kerk.
Vervul Uw belofte: geef vrede in Uw naam en maak ons één.
Gij die leeft in eeuwigheid.
Ook de doxologie wijst volgens Körner op de noodzaak van Gods genade en hulp
bij het verlost worden van het kwaad en de realisatie van het Rijk Gods.
‘van u is het koninkrijk’ wijst niet op het bezit door God van het koninkrijk,
maar op het gegeven dat het door zijn genade gerealiseerd wordt.
Ook Huub Oosterhuis heeft dit goed verwoord in zijn gekend tafelgebed:
Wij smeken U
zend over ons uw heilige geest
en geef aan deze aarde die ons dierbaar is,
een nieuw gezicht.
Laat er toch vrede zijn,
overal waar mensen wonen,
de vrede die wij zelf niet kunnen maken
en die machtiger is dan alle geweld,
uw vrede als een band,
een nieuw verbond tussen ons allen,
de levenskracht van Jezus Christus, hier in ons midden.
De volgende vraag die aan bod komt is de vraag
hoe God ons nu van het kwaad verlost.
Het antwoord van het Johannesevangelie is duidelijk.
De toestand van verlost zijn is leven.
Welnu, in het nachtelijk gesprek met de farizeeër Nicodemus zegt Jezus:
Jo 3, 16Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad,
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.
17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen,
maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
Het kan hier niet genoeg benadrukt worden
dat leven en geloven hetzelfde betekenis-bed delen:
geloven is leven in navolging van en in eenheid met Christus
en het is een leven leiden in gehoorzaamheid aan de wil van de Vader,
een leven dat leidt naar een liefdevol, vredevol en vreugdevol zijn
en naar een vredevolle, vreugdevolle en rechtvaardige samenleving.
Wat daar niet aan beantwoordt is ‘kwaad’.
‘Kwaad’ is het gevolg van gehoorzaamheid aan een andere wil,
een wil die we gemakshalve wel eens buiten ons plaatsen,
maar eigenlijk gewoon behoort tot ons mens-zijn.
Het verhaal van David en Batseba illustreert dat op een voortreffelijke wijze.
Het is uiteraard David die het kwaad doet.
Het einde van het verhaal laat daarover geen twijfel bestaan:
hij misbruikt voortdurend de door God aan hem verleende koninklijke macht.
Om Batseba in zijn bed te krijgen en om de gevolgen van die daad
eigenlijk weg te moffelen.
Het is duidelijk dat zijn Ego achter dit alles steekt,
zijn begerige en angstige Ego,
dat Ego dat zich voortdurend wil bevredigen, beveiligen en bevestigen.
Eerst komt in het verhaal kort de begeerte aan bod,
dan is het hoofdzakelijk de beurt aan het gemanipuleer van de angstige David.
David denkt dat hem alles gepermitteerd is
en gedraagt zich zoals God, eigenlijk, zoals een god,
zoals een projectiebeeld van God,
een beeld ontstaan vanuit de projecties van de menselijke verlangens:
onbeperkte vrijheid en almacht om de noden en behoeften van het Ego te voldoen.
Anders gezegd: eigengereid en desnoods met geweld en gemanipuleer willen grijpen
wat eigenlijk ons van Godswege met liefde gegund is.
In het geval van David is dat al niet gering,
want als de profeet Natan hem zijn zonde komt inpeperen zegt hij namens God:
12, 7 Ik heb u gezalfd tot koning over Israël, Ik heb u bevrijd uit de macht van Saul,
8 Ik heb u het huis van uw heer geschonken
en u de beschikking gegeven over al de vrouwen van uw heer;
Ik heb u het huis van Israël en Juda gegeven,
en als dat te weinig was geweest,
had Ik er nog evenveel aan toe willen voegen.
De oorzaak van het kwaad is de mens die eigenmachtig
wil grijpen wat hem gegeven is: geluk, vrede en vreugde.
Het zondevalverhaal in het paradijsverhaal
dat met dezelfde problematiek kampt geeft eenzelfde antwoord:
de mens wil eigenmachtig grijpen wat hem eigenlijk al gegeven is:
een paradijselijk leven.
Uiteraard moet je wel vertrouwen dat het je gegeven wordt.
De oorzaak van het kwaad is dus altijd ook een gebrek aan vertrouwen,
hetgeen we zonder schroom mogen aanduiden als de ‘oerangst’.
Alle andere angsten in het leven zijn er van afgeleid, staan er mee in verband.
Die oerangst vervreemdt de mens van zichzelf en van God.
En die oerangst zorgt er voor dat de mens dus zichzelf niet meer is
en dingen doet die hem eigenlijk vreemd zijn
en niet aan zijn wezen beantwoorden.
Het kwaad is effectief onwezenlijk!
(In tegenstelling tot wat bv. de katharen verkondigden.)
Het komt er dus op aan van de oerangst verlost te worden.
Die wordt niet zomaar met een heelkundige ingreep verwijderd.
De oerangst en alle daaruit volgende emoties, die zoveel kwaad produceren,
zijn niet zomaar uit ons hart weg te nemen.
Hoezeer God ons ook in en door en met Christus van het kwaad verlost en leven doet,
er blijft een verantwoordelijkheid bij de mens: geloven.
Een belangrijk aspect van het geloven
is het onthecht worden van projecties en emoties.
De ogen van mensen openen voor wie ze eigenlijk zijn,
wie God eigenlijk is en wie hun medemensen eigenlijk zijn,
mensen dus bevrijden van hun projecties,
is een belangrijke deelname aan het verlossingswerk van Christus,
zoals ook het helpen om mensen aan hun emoties te laten voorbijgaan,
niet door ze in hun emotionaliteit te bevestigen.