Anselm GRÜN en Meinrad DUFNER



27 december 2016


Anselm GRÜN en Meinrad DUFNER, Spiritualiteit van beneden

Spiritualiteit van beneden betekent dat we luisteren
naar Gods stem in onze gedachten en gevoelens, in onze hartstochten en behoeften. (…)
Slechts als wij daarop attent zijn,
kunnen wij het beeld dat God zich van ons gemaakt heeft ontdekken.
We moeten zelf geen waardeoordelen vellen over onze emoties en hartstochten. (…)
Veel mensen veroordelen zichzelf omdat ze negatieve gevoelens hebben,
bijv. boosheid, ergernis, naijver of lusteloosheid.
Ze proberen  - dikwijls “met Gods hulp” – tegen deze gevoelens in te gaan,
om er vrij van te raken.
Spiritualiteit van beneden zou betekenen
dat ik mij verzoen met alle hartstochten, met alle emoties.
Ze zouden me allemaal tot God moeten kunnen brengen.
Voor de spiritualiteit van boven zijn de hartstochten er enkel
om beheerst en overwonnen te worden.
Het ideaal van kalmte, naastenliefde, vriendelijkheid, verlangt
dat ik toorn en woede beheers.
Maar dikwijls genoeg wil God mij iets zeggen in mijn woede
en mij wijzen op de schat die in mij verborgen ligt.


Als ik goed luister naar mijn woede zegt ze mij misschien
dat ik leef in strijd met mijn ware wezen,
dat ik mezelf de vorm niet gegund heb die God mij heeft toegewezen.
Vaak wijst de woede erop dat ik aan anderen te veel macht toeken.
Ik heb steeds maar aan de verwachtingen van anderen willen beantwoorden
en niet gelet op mijn eigen behoeften.
Ik heb niet zelf geleefd. Anderen zijn me te na gekomen.
Ze hebben mijn grenzen overschreden en mij gekwetst.
In plaats van die woede te onderdrukken, zou het beter zijn met haar in dialoog te gaan,
om zo de schat in mij te ontdekken
en het beeld te vinden dat God van mij gemaakt heeft.
De woede is de kracht om de ander die mij heeft gekwetst,
buiten mezelf te gooien en zo een gezonde afstand tot hem te scheppen.
Pas als ik de ander uit mezelf naar buiten heb gegooid,
kan ik hem ook vergeven en zo werkelijk vrij worden van zijn macht over mij. (…)
Maar er is ook een vorm van woede die mij beheerst
en waarmee ik niet in dialoog kan treden. (…)
Dan is mijn woede voor mij een richtingwijzer naar mijn relatie met God.
Ik zal mijn woede niet kwijtraken.
Maar zij zal steeds weer een aansporing voor mij zijn
mij toe te vertrouwen aan God.