André LOUF
28 februari 2017
André LOUF, Inspelen op genade. Over God-zoeken
“Is voor ons vandaag ook niet een vroomheid mogelijk die weinig of niets uit te staan heeft met het handelen van de Geest in ons… en waarop de genade dan ook weinig vat heeft.”
Diep in ons is een liefdeband, waarvan de band
die we vroeger mochten ontdekken met vader en moeder slechts een teken was.
Een band met de Vader, in de Zoon en door de Geest.
Want de Geest is het die ons voorstamelt: “Abba, Vader” (Rom. 8, 15).
Hetzelfde woord, dat ons eerste woord was als mensenkind,
stamelen we nu weer uit, over de stilte heen, die nu slechts volheid van liefde is.
Nu ontstaat er een wisselspel tussen de stilzwijgendheid, die we ons van buitenaf opleggen,
en de innerlijke stilte, of inkeer, waarvan we nu beginnen te vermoeden
dat ze diep in ons een onuitsprekelijk gebeuren is.
Met dit spel zijn we niet onmiddellijk klaar.
Langzaam aan neemt deze inkeer de rol van de stilzwijgendheid over.
Want stilzwijgendheid is geroepen om tot inkeer te worden.
Zij is stilte die leven ademt, omdat ze leven is, innerlijk leven, geestelijk leven, eeuwig leven.
Om die inkeer te bevorderen, is niet alleen uitwendige stilzwijgendheid,
maar ook inwendige stilzwijgendheid nodig.
En die tweede is veel belangrijker, en helaas ook minder bekend, dan de eerste.
Onze innerlijke wereld is immers niet uit zichzelf afgestemd op God,
behalve dan de diepe kern waar we ons bestaan uit Gods handen mogen ontvangen.
Die kern is echter omgeven door een scherm van verlangens en gedachten,
die ons niet direct op weg zetten naar God.
Net als ons lichaam draagt ook onze innerlijkheid nog sporen van de ‘zonde’.
Daarom is ook een innerlijke waakzaamheid geboden,
zodat wij ons niet aan de eerste de beste gedachte of verlangen uitleveren.
Een zekere armoede of soberheid van gedachten en verlangens
zal een leegte in ons vrijmaken, een diepte uitboren,
waarlangs het leven van de Geest in ons ooit
als een niet te stuiten waterwel uit de bodem van ons hart zal opborrelen.
Misschien is de bron een goed beeld voor de stilte,
die altijd met de Geest te maken heeft,
een beeld dat overigens aan Jezus zelf ontleend is:
‘‘Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; wie in Mij gelooft, hij drinke.
Zoals de Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.’
Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen.’ (Jo 7)
Stilte en inkeer zijn niets anders dan het uitgraven, door de Heilige Geest,
van een leegte en een diepte in ons,
die de ruimte zal worden waar de bron in ons kan opborrelen.
Die bron is de Geest zelf.
Het water dat op staande voet in ons opborrelt, zodra de stilte ruimte schept.
Dan is de schop verder overbodig geworden.
Echte stilte schakelt de van buiten opgelegde stilzwijgendheid uit