onderricht april 2020

 

Bron: Metropoliet Anthony (Bloom) van Sourozh, De weg naar binnen. School van het gebed, Tilburg, 2010, blz. 87-95

Dit is het laatste onderricht waarvoor ik put
uit het werk van Anthony Bloom.
Voor de volgende onderrichten van april, mei en juni
zal ik mij niet baseren op één werk, maar her en der grasduinen
in boeken en artikels over het meditatieve en contemplatieve gebed.
Vanaf september 2020 volgen we dan Laurence Freeman
in zijn boek Goed werk. Hoe meditatie je persoonlijk en professioneel leven verandert.



Gebed is een relationeel gegeven,
een beleving van een relatie, een persoonlijke relatie.
Een persoonlijke relatie heb je met iemand die voor jou niet ‘anoniem’ is.
Anoniem betekent: zonder naam.
Maar diegene, met wie je een persoonlijke relatie hebt, is niet zonder naam,
heeft een naam bij jou en voor jou, is dus uniek
en niet zomaar iemand uit de massa.
De persoonlijke relatie van het gebed is ook geen functionele relatie.
De persoon vervult geen functie
die eventueel ook door een ander kan vervuld worden.
De persoonlijke relatie is een ik-jij relatie, niet een ik-u relatie,
en zeker niet een ik-het relatie.
God is niet ‘U’ of ‘het’, maar ‘jij’, iemand met een naam,
een naam die onuitspreekbaar is door anderen.
Vandaar dat Bloom zegt dat het echte bidden
geen behoefte heeft aan een ceremoniële tussenkomst.
We mogen ons in ons bidden onmiddellijk bij God weten,
in Zijn aanwezigheid, in zijn tegenwoordigheid
en Hem aanspreken en noemen zoals we een vriend aan de deur ontmoeten.
We mogen God onmiddellijk aanspreken
en we mogen ons ook direct door Hem aangesproken weten,
genoemd bij onze naam, bij onze doopnaam,
bij de/een naam die door God uitgesproken wordt
en wel op die manier zoals God alleen dat kan
en waarmee Hij mijn unieke wezen uitdrukt: wie ik ben voor Hem.
Zo mogen we ook een persoonlijke naam hebben voor God,
misschien meerdere, zolang ze maar uitdrukken wie Hij voor ons is.
Jezus zelfs noemde God ‘Vader’, ‘Abba’.
Als we ons in gebed tot Christus wenden is ‘Jezus’ uiteraard prima.
Ook in de mantra mar-anatha
spreken we Christus aan met een naam: Mar, ‘Heer’.
Maar dat moeten we niet uitspreken als een ‘titel’,
maar net zoals Jezus ‘Abba’ uitsprak,
als een naam waarmee we in een direct persoonlijk contact treden,
een naam waarmee en waardoor we alle aandacht richten en geven
aan diegene die in wiens tegenwoordigheid we komen,
voor wie we de deur openen.
Dat doen we als we stil gaan zitten,
stil worden, de ogen sluiten, op adem komen, en ‘aanspreken’,
telkens opnieuw met de volle aandacht van de eerste ontmoeting:
mar-a-na-tha.

Fragment om te lezen na de meditatietijd:

Gebed begint op het moment dat je,
in plaats van te denken over een verre God als een ‘Hij’,
als ‘de Almachtige’, enzovoort, kunt denken in begrippen als ‘Jij’,
wanneer het niet langer een relatie in de derde persoon betreft,
maar in de eerste en tweede persoon. (…)
Er is geen sprake van gebed,
zolang de relatie voorzichtig, afstandelijk en koel is,
zolang er een ceremonieel bestaat tussen onszelf en God,
zolang we niet tot Hem kunnen spreken, of dat gesprek alleen kan gaan
via een lange en ingewikkelde reeks woorden en gebaren.
Er is echter een moment dat we, in plaats daarvan, door dit alles heenprikken
en in de eerste en de tweede persoon spreken.
Wij zeggen ‘ik’ en we verwachten dat Hij voor ons een ‘Jij’ is,
of een ‘U’ in het enkelvoud.
Laat het niet het beleefde, koninklijke ‘U’,
maar het enkelvoudige en unieke ‘Jij’ zijn.

Aan allen Gods zegen.
Vrede en alle goeds.
Priester Dirk