Tekst en onderricht nov 2021

“WIE MIJN VOLGELING WIL ZIJN”
Een verkenning van het Marcusevangelie

Gebed:

Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt, ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend in het leven te staan, liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk. Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.


Bijbellezing uit het Marcusevangelie:

A - 2, 1 Toen hij enige dagen later in Kafarnaüm was teruggekeerd, en men hoorde dat Hij thuis was,
2 stroomden de mensen in zulk een aantal samen,
dat zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood

toen Hij hun zijn leer verkondigde.
3 Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen werd.
4 Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen,
legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed,
waarop de lamme uitgestrekt lag, zakken.


5 Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme:
“Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.”
6 Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen zeiden bij zichzelf:
7 “Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?
8 Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden, en Hij zei hun:
“Wat redeneert gij toch bij uzelf?
9 Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen:
Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop?
10 Welnu, opdat ge zult weten,
dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme:
11 Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.”
12 Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten God en zeiden:
“Zoiets hebben wij nog nooit gezien.”
B - 13 Een andere keer ging Hij naar de oever van het meer. Al het volk kwam naar Hem toe en Hij onderrichtte hen.
14 In het voorbijgaan zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs,
aan het tolhuis zitten en sprak tot hem: “Volg Mij.”
De man stond op en volgde Hem.
15 Terwijl Jezus eens in diens woning te gast was,
lag met Hem en zijn leerlingen ook een groot aantal tollenaars en zondaars aan, want er waren er velen die Hem volgden.
16 De farizeese schriftgeleerden die zagen
dat Hij at met zondaars en tollenaars, zeiden tot zijn leerlingen:
“Hoe kan Hij eten en drinken met tollenaars en zondaars?”
17 Jezus hoorde dit en antwoordde hun:
“Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.”
C - 18 Toen de leerlingen van Johannes en de Farizeeën eens een vastendag hielden, kwam men Hem vragen:
“Waarom vasten de leerlingen van Johannes en die van de Farizeeën wel, maar uw leerlingen niet?”
19 Jezus sprak tot hen: “Kunnen dan de vrienden van de bruidegom vasten, terwijl de bruidegom bij hen is?
Zolang zij de bruidegom in hun midden hebben, kunnen ze niet vasten.
20 Er zullen echter dagen komen
dat de bruidegom van hen is weggenomen en dan, in die tijd, zullen ze vasten.
21 Niemand naait een verstellap van ongekrompen stof op een oud kleed. Anders trekt het ingezette stuk eraan, het nieuwe aan het oude,
en de scheur wordt nog groter.
22 En niemand doet jonge wijn in oude zakken, anders doet de wijn de zakken bersten
en de wijn gaat verloren met de zakken.
Neen, jonge wijn in nieuwe zakken.”
D - 23 Eens ging Hij op een sabbat door de korenvelden
en zijn leerlingen begonnen onder het gaan aren te plukken.

24 De Farizeeën zeiden tot Hem:
“Waarom doen ze op sabbat iets wat niet geoorloofd is?”
25 Hij gaf hun ten antwoord:
“Hebt gij nooit gelezen wat David deed,
toen hij gebrek had en hij en zijn metgezellen honger kregen?
26 Hoe hij onder de hogepriester Abjatar
het huis van God binnenging en van de toonbroden at, die alleen de priesters mogen eten,
en hoe hij er ook van gaf aan zijn metgezellen?”
27 En Hij voegde er aan toe:
“De sabbat is gemaakt om de mens,
maar niet de mens om de sabbat.
28 De Mensenzoon is dus Heer ook van de sabbat.”
E - 3, 1 Op een andere keer ging Hij naar de synagoge waar een man aanwezig was met een verschrompelde hand.
2 Zij hielden Hem in het oog of Hij hem op sabbat zou genezen, met de bedoeling Hem daarvan te beschuldigen.
3 Hij zei nu tot de man met de verschrompelde hand:
“Kom in het midden staan.”
4 Daarop stelde Hij hun de vraag:
“Mag men op sabbat goed doen of kwaad, iemand redden of doden?”
Maar zij zwegen. 5 Toen liet Hij toornig,
maar tegelijkertijd bedroefd om de verstoktheid van hun hart, zijn blik rondgaan en zei tot de man: “Steekt uw hand uit.” Hij stak zijn hand uit en deze was weer gezond.
6 En de Farizeeën gingen naar buiten
en aanstonds smeedden zij met de Herodianen plannen om Hem uit de weg te ruimen.

Onderricht:

In het evangelie van Marcus staan er na het eerste hoofstuk vijf passages die berichten hoezeer het optreden van Jezus meteen zorgde voor kritiek, ergernis en onbegrip
en hem de beschuldiging van godslastering opleverde.
Het zal deze beschuldiging zijn
die Hem op het schijnproces voor de hogepriester de doodstraf oplevert.
Dat het met Jezus dramatisch zou aflopen
en dat het op het einde werkelijk om een schijnproces zou gaan, wordt op het einde van de vijf conflictpassages al duidelijk:
En de Farizeeën gingen naar buiten
en aanstonds smeedden zij met de Herodianen plannen om Hem uit de weg te ruimen.
Marcus plaatst die vijf berichten samen
om de toehoorders – de catechumenen - of lezers van zijn evangelie iets te vertellen over de identiteit van Jezus
en hen positie te doen kiezen.
Het zijn schriftgeleerden, Farizeeën en Herodianen die zich tegenover Jezus opstellen.
Maar ook leerlingen van Johannes de Doper hebben moeite met zijn vrije manier van omgaan met wet en vroomheid, een wijze die zijn leerlingen overnemen.
Waar heeft men het dan moeilijk mee?
Hij spreekt godslasterlijk door te zeggen dat iemands zonden vergeven zijn, Hij eet met tollenaars en zondaars, maakt zich daardoor onrein,
maar trekt zich daar feestelijk niets van aan, Hijzelf en zijn leerlingen vasten niet,

Hij laat zijn leerlingen aren plukken op de sabbat en Hij verricht een genezing op de sabbat.
Hij heeft met andere woorden,
een tamelijk vrije verhouding met God, met zondaars en met de wet. Hij permitteert zich nogal wat.
Men begrijpt ook wel dat achter deze manier van doen
een andere ‘theologie’ schuilgaat, een andere manier van denken over God, waardoor een andere benadering van God groeit
én daarmee ook een andere benadering van de medemens. Er ontstaat een andere religiositeit.
Als God liefde is en alle mensen zijn heil wil aanbieden,
alle mensen wil laten delen in de vrede en de vreugde van zijn Rijk, dan vervangt vertrouwen in God vrees voor God
en dan vervangt liefde een scrupuleus onderhouden van wetten, waarvan Jezus in navolging van de profeet Jesaja zegt,
dat het mensenwetten zijn.
Daarmee haalt Jezus het religieuze systeem van de Farizeeën onderuit.
Bij zijn optreden in Jeruzalem
zal Hij ook de offercultus letterlijk omver schoppen. De religiositeit van de Farizeeën,
en misschien ook deze van de leerlingen van de Doper, vindt Jezus te uiterlijk en te prestatiegericht.
Het is een verlammende religiositeit met een verstikkend Godsbeeld en met een interpretatie van Gods wil die meer kwaad dan goed doet, die ook compleet aan de bedoeling van Gods geboden voorbij schiet. God wil dat het goede gedaan wordt en dat mensen gered worden.
Dat maakt Jezus duidelijk met de vraag:
Mag men op sabbat goed doen of kwaad, iemand redden of doden?
Het is een retorische vraag.
Doordat de Farizeeën op die vraag weigeren te antwoorden verraden ze ofwel een hypocriete houding
ofwel een volledig schuldig onbegrip over hetgeen God voor de mens wil.

Voor de toehoorder en lezer van deze passages
moet iets vrij duidelijk worden over de figuur en identiteit van Jezus. Door de door Hem verrichte genezingen,
door het toezeggen van goddelijke vergeving,
door zijn vrijelijk en liefdevol omgaan met zondaars, door zijn vrije omgang met religieuze voorschriften toont Jezus en kan men opmaken
dat Hij niet alleen anders denkt over God en religie,
maar ook, dat Hij in zich een goddelijke scheppende en herscheppende macht en volmacht heeft en dus een bijzondere relatie met God heeft.
In het Marcusevangelie zien we dat Jezus de bekendmaking van die bijzondere relatie met God tegenhoudt.
Toch neemt Hij in de conflictpassages tweemaal de term ‘Mensenzoon’ in de mond. Welnu, opdat ge zult weten,
dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven. –
De Mensenzoon is dus Heer ook van de sabbat.
Deze term neemt Jezus weer in de mond
wanneer Hij in het schijnproces zijn identiteit volledig prijsgeeft:
Daarop stelde de hogepriester Hem nog een vraag: “Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?” Jezus antwoordde:
“Ja, dat ben Ik. En gij zult de Mensenzoon zien zitten
aan de rechterhand van de Macht en komen met de wolken des hemels.”

Dan volgt de beschuldiging van godslastering die Hem de doodstraf oplevert. Maar in nog een andere conflictpassage,
waar men Jezus beschuldigt geen goddelijke maar duivelse macht te hebben, veroordeelt Hij diegenen die weigeren in Hem het goddelijke te erkennen
en noemt Hij dat pas echt godslastering:
“Voorwaar, Ik zeg u: alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben,
maar als iemand lastert tegen de heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis.
Hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde.”
Dit omdat zij gezegd hadden: “Er huist een onreine geest in Hem.”
Tegenover het ongeloof van de Farizeeën plaats Marcus in onze conflictpassages
het geloof en vertrouwen van de vier vrienden van de lamme en de lofprijzing van het volk dat in de genezing van de lamme wel degelijk God zelf aan het werk ziet,
dus de aanwezigheid van Gods macht in de mens Jezus.
Dat geloof en vertrouwen in Jezus mogen we ook vermoeden
in het aan Jezus’ woord gehoorzame gedrag
van de man met de verschrompelde hand.

Wat leren de catechumenen, de doopleerlingen,
en wat leren wij bij het horen en lezen van die conflictberichten?
Dat de mens Jezus iemand is
die in zich een goddelijke macht heeft, die bezield is door Gods geest,
waardoor Hij vergevend, genezend en reddend in de wereld aanwezig is, waardoor Hij met Gods liefde zich tot alle mensen wendt,
waardoor Hij ook weet en begrijpt wat God wil. Maar ook wij, gedoopten, delen in die macht, worden gedoopt met Gods geest,
als we Jezus navolgen en onszelf verloochenen.
Dan kunnen ook wij vergevend, genezend en reddend in de wereld aanwezig zijn, kunnen wij ons met Gods liefde tot alle mensen wenden,
weten en begrijpen we wat God wil en kunnen we die wil volbrengen en zeer kritisch en vrijelijk omgaan met mensenwetten,
religieuze en andere.
Dat moet voor de Joods-Romeinse en de heidens-romeinse leerlingen nogal uitdagend geklonken hebben.
Hopelijk klinkt dat ook voor ons zo…

Muziek om bij te verstillen: https://www.youtube.com/watch?v=Fp0iXICT1to&ab_channel=ChoiroftheMon ksofChevetogne-Topic


Drempelgebed  ZJ 25d

Lied: De zonden zijn vergeven ZJ 319

Psalm 92

Antifoon: Hoe groots is uw schepping, o Heer, hoe grondeloos zijn uw gedachten,

Heerlijk is het te loven de Heer,

te bezingen uw naam, Allerhoogste,

met de dageraad uw goedheid te roemen, in de nachten uw trouw,

spelend op de tien snaren, de harp, tokkelend muziek op de citer.

Want Gij brengt mij in verrukking o Heer, door wat Gij volvoerd hebt;*
mijn lied viert het werk uwer handen.

Hoe groots is uw schepping, o Heer, hoe grondeloos zijn uw gedachten,

al beseft wie te bot is dit nimmer,
al heeft de dwaas daarvoor geen oog.

Of de bozen al opschieten als onkruid, of gedijt al wat onrecht bedrijft –

hun ondergang wordt het uiteindelijk: Gij, Heer, neemt de troon in voor eeuwig.

Het wordt zichtbaar: uw vijanden, Heer – zichtbaar wordt het: uw vijanden falen.* Die het kwaad stichtten ruimen het veld.

Maar mijn kracht stoot Gij op, als een bisonhoren hoog.*
Gij zalft mij met vernieuwende olie.

Wakker ziet mijn oog op mijn belagers:* kanten zich tegen mij kwaadgezinden, mijn oren luisteren gespitst.

De rechtvaardige groeit als een palmboom, als de Libanonceder omhoog:

die geplant in het huis van de Heer in de hoven van God mogen groeien,

maken nog in hun grijsheid nieuw lot. Groen zullen zij zijn en vol frisheid.

Mogen melden: 'De Heer is waarachtig.' Hij mijn rots. In Hem is geen onrecht.

Eer zij de heerlijkheid Gods: Vader, Zoon en heilige Geest.

Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Antifoon: Hoe groots is uw schepping, o Heer, hoe grondeloos zijn uw gedachten,

Lezing uit Geert VAN OYEN, De Marcus Code:

De tegenstanders van Jezus zullen nog
meerdere keren in het evangelie Jezus in vraag stellen. Het zijn kritische vragen met een vijandige bedoeling.
Maar ze helpen terzelfdertijd het beeld te verfijnen van wie Jezus volgens de verteller is.
Dat doen ze omdat de tegenstanders
een godsbeeld vertegenwoordigen dat niet overeenstemt met dat van Jezus.
Misschien gaat de inhoudelijke meest diepgaande discussie tussen Jezus en de schriftgeleerden
over de fundamentele inspiratie die aan de grondslag ligt van Jezus’ leven. (…) Nu worden mensen ten tonele gebracht
die Jezus ervan beschuldigen zelf door Satan bezeten te zijn. De lezer wordt tot reflecteren aangezet:
waarom oordelen de officiële vertegenwoordigers van de religie op een vernietigende manier over Jezus?
Wat zijn hun belangen, wie is hun God?

Stilte

Onze Vader

Afsluitend gebed:

God, die al ons doen en denken te boven gaat, wijsheid was het dat U nabij was
toen Gij het licht riep
en toen de mens geschapen werd.
Wijs ons wegen om te gaan
waar uw liefde ons tot onderdak is. Leidt ons naar de mens Jezus,
die uw gelaat aan ons onthult. Laat ons putten uit Uw wijsheid,
troost ons met stralen van wijsheid uit Uw hemel. Dat wij het goede doen op deze aarde,
dat wij mensen goed doen. Amen.