Tekst en onderricht jan 2022

“WIE MIJN VOLGELING WIL ZIJN”
Een verkenning van het Marcusevangelie


“Ga weg, satan, terug!” (Pasolini, Il vangelo secondo Matteo)

Gebed:

Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt, ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend in het leven te staan, liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk. Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.


Bijbellezing uit het Marcusevangelie:

8, 27 Jezus trok nu met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus.
Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag:
“Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”
28 Zij antwoordden Hem:

“Johannes de Doper, anderen zeggen Elia en weer anderen,
dat Gij een van de profeten zijt.”
29 Daarop stelde Hij hun de vraag: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?”
Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus.”
30 Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken.



31 Daarop begon Hij hun te leren,
dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden
en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen worden
en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen.
32 Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde
en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.  33 Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe:
“Ga weg, satan, terug!
Want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.”
34 Nadat Hij behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen,
sprak Hij tot hen: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
35 Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen.
Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden.
36 Wat voor nut heeft het voor een mens de hele wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?
37 Wat toch zou een mens in ruil kunnen geven voor zijn leven?
38 Als iemand zich schaamt over Mij en mijn woorden ten overstaan van dit overspelig en zondig geslacht, zal ook de Mensenzoon zich over hem schamen, wanneer Hij, vergezeld van de heilige engelen,
komt in de heerlijkheid van zijn Vader.”

Onderricht

Met dit fragment uit het Marcusevangelie bevinden we ons middenin dit evangelie,
dat tot doel heeft aan geloofsleerlingen duidelijk te maken wie de mens Jezus van Nazaret - die men wil navolgen - is en wat die navolging precies inhoudt.
In het catechetisch relaas van dit evangelie is dit fragment in alle opzichten centraal.
Jezus van Nazaret wordt erkend als de Christus, de Messias, de door het Joodse volk lang verwachte redder van Godswege met wiens komst het Rijk Gods een aanvang neemt.
Die erkenning komt uit de mond van Petrus,
de leerling die de Romeinse kerkgemeenschap geleid heeft.
Maar in wat onmiddellijk volgt komt de titel ‘Christus’ niet meer voor.
Wel vormt de titel ‘Mensenzoon’ een inclusio
van het relaas en het onderricht waarin lijden de hoofdtoon vormt. In het Marcusevangelie komt de titel ‘Mensenzoon’
trouwens meestal voor in de context van conflict en lijden. Het is alsof Jezus in die context de titel ‘Messias’ vermijdt en nu maakt Hij duidelijk - en wordt het ook duidelijk - waarom Hij daar een goede reden voor heeft:
het beeld dat Jezus van de Messias voorhoudt is onaanvaardbaar,

voor de Joden, maar ook voor de leerlingen
en het daaraan vasthangende Godsbeeld is wellicht ook voor vele christenen nog steeds onaanvaardbaar… We hebben er al vaak op gewezen dat het Godsbeeld
dat in kerkelijke christelijke vroomheid en geloofsleven de hoofdtoon voert niet altijd zo evangelisch is of aansluit bij Jezus verkondiging.
Nochtans maakt Paulus het onomwonden duidelijk aan de Korintiërs: 1 Kor 1, 22 Want Joden eisen wonderen, heidenen verlangen wijsheid. 23 Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus,
voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid. Jezus zelf maakt aan zijn leerlingen na de belijdenis van Petrus meteen ook duidelijk welke Christus, welke Messias Hij is:
verworpen, vervolgd, gedood.
Dat een timmerman, een gewoon mens dus, een ‘Jan met de pet’,
geen oudste, hogepriester of schriftgeleerde van het volk, de Christus zou zijn, is voor deze drie categorieën religieuze leiders ondenkbaar.
Ergerlijker wordt het als die gewone man uit het Galilea der volkeren zich presenteert als verheven boven de wet en traditie
én zich als Zoon van God, Gods gelijke, gaat gedragen!
Dat Jezus leefde en optrad met het bewustzijn dat Hij de Messias was en de veelgeliefde Zoon van God blijkt inderdaad uit het feit
dat Hij niet alleen het Rijk Gods aankondigde,
maar ook beweerde dat het in zijn persoon aanwezig is. Hij noemde zich Heer van de sabbat, dus Gods gelijke en deed wat alleen God kan en mag: zonden vergeven. Hij sprak met een absolute autoriteit,
plaatste de navolging van zijn persoon boven de zorg voor ouders, zette eigengereid kinderen als voorbeeld van vroomheid voorop
en tollenaars, zondaars van allerlei slag en hoeren als toonbeelden van geloof. Hij noemde God zijn Vader,
vond het niet nodig zelf ascetisch naar volmaaktheid te streven, trad op in de tempel alsof Hij het daar voor het zeggen had
en verklaarde onomwonden aan de hogepriester dat Hij zou zetelen aan Gods rechterhand!
En als Hij daarbij nog een Godsbeeld voorhoudt
dat de institutionele religie van tempel en traditie onderuit haalt en dus de macht van de religieuze leiders en leraren neerhaalt,
dan is het duidelijk dat verwerping en dood onvermijdelijk is, een soort ‘moeten’ wordt. Als Jezus verkondigt dat Hij ‘moet’ lijden,
dan is dat ‘moeten’ niets anders dan de consequentie
van de trouw aan de zending en de opdracht die Hij te vervullen heeft. Wie gedurende WOII in het verzet trad,
wist dat hij of zij wellicht zou ‘moeten’ lijden.
Jezus ging totaal vrijwillig naar Jeruzalem.
Het ‘moeten’ van zijn lijden is inbegrepen in het ‘moeten’
van in alle vrijheid ten opzichte van de wereld en het angstige ik trouw zijn aan zichzelf, aan zijn persoon, aan zijn Messias zijn, aan zijn Zoon van God zijn.
Was die onorthodoxe religieuze fanaat voor de religieuze overheid onaanvaardbaar, een lijdende Christus was onaanvaardbaar voor de leerlingen
en paste ook niet in het Joodse geloof.
In het Marcusevangelie is er wel eens meer
onbegrip van en onenigheid en conflict met de leerlingen.
Voortdurend hebben ze uitleg nodig bij Jezus’ woorden en daden. Jezus verwijt hun gebrek aan geloof en vertrouwen.
Ze hebben niet begrepen dat ook kinderen bij Jezus welkom zijn, dat zij het volk te eten moeten geven,

dat men de eenvoud van een kind moet aannemen om het Rijk Gods binnen te stappen, dat men de slaaf van allen moet wezen om de eerste te zijn,
dat men wars moet zijn van alle machtsuitoefening, dat men alles moet prijsgeven om Jezus te volgen,
dat in het leven van een gelovige de wil van God primeert.
Maar dat de Messias, hun Messias, zou lijden, dat is totaal onaanvaardbaar. De lijdensvoorspelling was een schok die niet alleen hun Christusbeeld, maar ook hun toekomstdroom, hun visie op het Rijk Gods
en zelfs hun Godsbeeld onderuit haalde:
geen macht, maar onmacht;
niet aanbeden en geprezen, maar verworpen en gedood; niet overwinnen, maar lijden.
Petrus was niet de enige die de klap in het gelovige gezicht voelde.
Allen hadden blijkbaar de teksten
van de lijdende dienaar in het boek Jesaja wat vergeten of interpreteerden ze ook als betrekking hebbend
op het volk, dat inderdaad onder de heidenen te lijden had.
Maar Jezus interpreteerde begreep die teksten wel als betrekking hebbend op zijn ambt als Messias:
Jes 53, 3 Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten, met ziekte vertrouwd,
een mens die zijn gezicht voor ons verbergt, geminacht en als niet de moeite waard beschouwd. (…) 7 Hij werd gefolterd en diep vernederd,
maar heeft zijn mond niet geopend, zoals een lam dat ter slachting geleid wordt. En, zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders,
heeft hij zijn mond niet geopend. (…)
9 Men gaf hem een graf bij de boosdoeners, en bij de rijken een laatste rustplaats, hoewel hij geen onrecht heeft begaan
en er in zijn mond geen bedrog is geweest.
Jezus duwt het spreekwoordelijke mes nog wat dieper in het gechoqueerde leerlingenhart:
wie zijn leerling wil zijn en Hem in alle vrijheid wil navolgen, zal moeten delen in de brokken,
zal ook moeten rekening houden met de zeer reële mogelijkheid van lijden, van verwerping, verachting en vervolging.
Men zou zelfs mogen stellen dat het ontbreken daarvan
meteen al een indicatie is, dat men dat leerlingschap niet ernstig beleefd! Dat lijden kent twee aspecten.
Vooreerst is er de zelfverloochening, het loslaten,
het breken met het kleine angstige en zelfzuchtige ik, steeds op zoek naar bevrediging, beveiliging en bevestiging.
Die zelfverloochening is meer dan een ascetische prestatie
die door het ‘ik’ ondernomen wordt, door het ‘ik’ gewild wordt. Nogmaals: Jezus zelf leefde niet ascetisch.
Die zelfverloochening is ook niet gelegen in een zich terugtrekken uit de wereld.
Jezus zelf heeft niet gekozen voor een verblijf in de woestijn. Hij werd erin gegooid door de Geest van God.
Zelfverloochening is geen wilsdaad van het ‘ik’,
maar een gevolg van gehoorzaamheid aan de wil van God.
Zelfverloochening is het verloochenen van de eigen wil die zich laat gelden in wat Keating
zelfgekozen ‘emotionele geluksprogramma’s’ noemt.
Daar kunnen ook heel wat religieuze en spirituele programma’s bij horen! Een zenmeester schrijft,

waarschijnlijk met een westerlingen waarschuwende stem:
“Als je het boeddhisme bestudeert
met de gedachte dat het jou zal helpen,
betekent dat dat je het boeddhisme gebruikt voor je ego, voor je zelfzucht. Hoe lang je dit ook doet, het is een egocentrische oefening.’
Ook veel eigengereid christelijk spiritueel leven, los van alle kerkelijke binding, is als zo’n oefening te catalogeren.
Daarom is in een ernstig evangelisch leven spirituele leiding onontbeerlijk, waarbij niet in de eerste plaats gezegd wordt wat je moet doen
maar waar met veel tact de menselijke overwegingen en de eigengereidheid aan het licht gebracht worden.
Petrus probeerde het zonder tact en Jezus’ reactie was ook niet zachtzinnig. De geloofsleerling, die na dit fragment al halverwege de evangeliecatechese is, kan erna nog eens goed nadenken of hij of zij zich wel zal laten dopen.
Men weet nu wat christen zijn betekent, wat de navolging met zich zal meebrengen.
Niet alleen betekent het een leven waarin radicaal een einde wordt gesteld aan de zoektocht naar bevrediging, beveiliging en bevestiging van het ik, aan alle streven naar rijkdom, macht, eer, aanzien en erkenning,
maar ook een leven waarin verachting en verwerping en mogelijk ook een kruis te wachten staat.
En dit omdat zowel de levenswijze als het Godsbeeld
in de ogen van de wereld onaanvaardbaar en belachelijk is.
Iedere poging nu van de Kerk om aan God en aan geloof
nut en betekenis toe te kennen in het domein van menselijk streven naar rijkdom, macht, aanzien, eer, lichamelijke gezondheid
of mentaal emotioneel geluk, verduistert het Godsbeeld dat Jezus voorhoudt en vertraagt de eigen bekering en de komst van het Rijk Gods.
De christen dient deze paradox te leren begrijpen en te beleven: dat sterven leven doet, dat de eerste de laatste moet zijn,
dat aanvaarden van onmacht je vrijheid schenkt
en je in staat stelt andere te bevrijden en waarde te schenken.

Muziek om bij te verstillen: https://www.youtube.com/watch?v=T5Df7f_BLU8&ab_channel=VOCES8

BIDDEND VERWIJLEN

Drempelgebed ZJ 25d

Lied: ZJ 570 Gij zijt mijn goed, mijn overvloed

Psalm 16:

Antifoon: Gij leert mij wat de weg is ten leven, de volheid der vreugde waar Gij zijt,
heerlijkheid, in uw schutse, voor immer.

Hoed mij, God,
bij U zoek ik toevlucht;

de Heer spreek ik: 'Gij zijt mijn Heer, mijn geluk. Boven U is er geen.'

Wat als goddelijk geldt in dit land, deze machten, ik kan daarin mijn vreugde niet vinden.

Hun afgoden zijn zonder tal,
en ieder haast zich tot hun dienst;

ik pleng hun geen offers van bloed, neem hun namen niet op mijn lippen.

O Heer, Gij mijn erve, mijn beker, Gij handhaaft mijn erfgoed voor mij.

De meetsnoeren zijn mij gevallen in oorden van lieflijkheid:*
hoe bekoort mij mijn erfdeel!

Ik zegen de Heer om zijn leiding:
zelf des nachts vermaant Hij mijn geweten.

Ik blijf op de Heer zien, bestendig; staat Hij naast mij, ik kom niet ten val.

Wel mag mijn hart zich verheugen, wel mag mijn geest zich verblijden:* mij komt het niet te na - ik ben veilig.

Want Gij geeft mij niet prijs aan de dood, geen graf geeft Gij uw vrome voor ogen;

Gij leert mij wat de weg is ten leven, de volheid der vreugde waar Gij zijt:*
heerlijkheid, in uw schutse, voor immer.

Eer zij de heerlijkheid Gods: Vader, Zoon en heilige Geest.

Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Antifoon: Gij leert mij wat de weg is ten leven, de volheid der vreugde waar Gij zijt,
heerlijkheid, in uw schutse, voor immer.

Lezing uit Geert VAN OYEN, De Marcus Code:

Het is niet omdat de leerlingen medewerkers zijn aan het Rijk dat ze alles begrijpen omtrent Jezus. Integendeel.
Reeds lang hebben onderzoekers gezien
dat de door Jezus geselecteerde volgelingen niet schitteren in hun functie. Zij blinken veeleer uit in negatieve zin.
De afstand tussen hen en Jezus groeit naarmate het verhaal verder schrijdt.(…)
De eerste barstjes in de relatie tussen Jezus en de leerlingen hebben te maken met het onbegrip van de leerlingen
over wat Jezus zegt en wat hij doet.(…)
Blijkbaar is het voor de groep die het meest intiem met Jezus omgaat niet zo eenvoudig om te begrijpen wat hij wil zeggen.
De inhoud van zijn boodschap zorgt voor verwarring.(…)
Het is alsof Jezus aanstuurt
op een wissel in het denken die moet worden omgeschakeld.

Zolang men vasthoudt
aan wat in de wereld normatief is om macht en rijkdom te hebben, kan men het Rijk niet binnengaan.(…)
In feite hebben ze nog niet begrepen dat ze in dienst staan van de anderen en niet in de eerste plaats voor zichzelf moeten opkomen.

Stilte

Onze Vader

Afsluitend gebed:

God, die al ons doen en denken te boven gaat, wijsheid was het dat U nabij was
toen Gij het licht riep
en toen de mens geschapen werd.
Wijs ons wegen om te gaan
waar uw liefde ons tot onderdak is. Leidt ons naar de mens Jezus,
die uw gelaat aan ons onthult. Laat ons putten uit Uw wijsheid,
troost ons met stralen van wijsheid uit Uw hemel. Dat wij het goede doen op deze aarde,
dat wij mensen goed doen. Amen.