Tekst en Onderricht april 2025
‘
PSALMEN: GEDICHTEN EN GEBEDEN VOL LEVEN
Lucas 2, 78 dankzij de innige barmhartigheid van onze God, waarmee Hij uit de hemel op ons zal neerzien,
de Opgaande Zon, die verschijnt 79 aan hen
die in het duister en de schaduw van de dood gezeten zijn, om onze voeten te richten op de weg van vrede.
Gebed:
Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt, ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend in het leven te staan, liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk. Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.
PSALM 1
1 Gelukkig de man
die niet treedt in het overleg van de bozen,
op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring van de spotters;
2 die veeleer zich vermeit in de wet van de Heer, zijn wet overpeinst dag en nacht.
3 Als een boom is hij, wortelend waar water stroomt, die vrucht draagt in het seizoen;
zijn gebladerte zal niet verdorren. Tot ontplooiing komt al wat hij doet.
4 Hoe anders de bozen! Zij zijn als het kaf: de wind blaast het weg.
5 Zie, geen boze bestaat het gericht,
geen schender de raad der rechtvaardigen.
6 Want de Heer kent de weg der rechtvaardigen, doch het pad van de bozen breekt af.
PSALM 15
1Een psalm van David.
Heer, wie mag toeven binnen uw tent, wie wonen op uw heilige berg?
2 Die wandelt oprecht en gerechtigheid doet, die de waarheid hartgrondig belijdt,*
3 die niet rondbrengt wat hem op de tong komt.
Zijn medemens brengt hij geen kwaad toe, hij laadt geen smaad op zijn naaste.
4 De nietswaardige ziet hij met verachting, maar die de Heer vrezen, hem eert hij.
Zwoer hij tot zijn schade, hij wijzigt het niet;
5 hij leent zonder rente te vragen,
neemt niets aan tegen wie in zijn recht staat.
Die aldus handelt,
hij zal niet wankelen in eeuwigheid.
PSALM 112
1 Godlof!
Gelukkig de man die de Heer vreest, diepe vreugde vindt in zijn geboden;
2 zijn stam zal sterk wezen op aarde, het geslacht der oprechten is gezegend.
3 Welvaart, voorspoed woont in zijn huis, zijn gerechtigheid trotseert de tijden.
4 Want de oprechten daagt licht uit het duister. Genadig, barmhartig, rechtvaardig.
5 Zijn loon vindt de man die gul uitleent, naar betaamt orde stelt op zijn zaken;
6 want hij staat voor immer onwrikbaar: de naam van de rechtvaardige blijft leven.
7 Opspraak heeft hij niet te duchten; vast verlaat zich zijn hart op de Heer.
8 Zijn standvastigheid is zonder vrees, aan het eind braveert hij zijn belagers!
9 Waar nood is geeft hij overvloedig: zijn gerechtigheid trotseert de tijden.
En machtig verheft zich zijn hoorn.
10 Die kwaad wil ziet het met afgunst.
Knarsetandend vergaat hij van woede. De toeleg der bozen moet falen.
Duiding:
In zijn boek Ongehoord. Christen zijn volgens de Bergrede noteert Peter Schmidt dat de zaligsprekingen waarmee de Bergrede in het Matteüsevangelie opent
wel degelijk oudtestamentische wortels hebben.
‘Zalig’ is de courante vertaling van het Griekse makarios.
Vandaar dat zaligsprekingen ook wel makarismen genoemd worden. In het Hebreeuwse Oude Testament lezen we asjree.
Het Hebreeuwse werkwoord ‘asjar betekent wel ‘gelukkig prijzen’,
maar het kan ook met ‘rechtdoor gaan’, ‘op de rechte weg gaan’ vertaald worden, en wel in de betekenis van ‘recht door zee gaan’
en zich dus niet laten van de wijs brengen door golfslag en woeling. Peter Schmidt vindt ‘gelukkig’ een betere vertaling dan ‘zalig’.
Dat laatste doet te veel denken aan een paradijselijke toestand
of aan een kerkelijke erkenning vóór deze van de heiligverklaring.
Makarismen komen in het Oude Testament
vooral voor in de late wijsheidsliteratuur en daarmee
hebben we al een aanduiding voor de datering van onze psalmen: zeker na de ballingschap, wellicht in de 4de en 3de eeuw voor Christus.
In de psalmen vinden we zo’n makarismen ook in:
33, 12 Gelukzalig Jahwe's volk, het godsvolk, de stam die als zijn erfdeel Hij koos; 41, 2 Gelukkig wie oog voor de nederige heeft:
staat het kwaad, de Heer brengt hem ontzet;
84, 5 Gelukkig die wonen in uw huis, die immer U mogen loven;
6 gelukkig de mensen die sterk zijn in U, met de pelgrimsweg in het hart. 137, 8Dochter Babels, gij, straks verwoest,
geprezen die u vergeldt wat gij bij ons aan hebt aangericht.
‘Gelukkig’ kan men genoemd worden omdat er je iets goeds is voorgevallen.
‘Gelukkig’ is men ook omdat men verzekerd is van Gods bijstand
en de toekomst een belofte van heil inhoudt.
Maar in veel gevallen verwijst de ‘zaligspreking’
naar de tweede betekenis van het Hebreeuwse werkwoord ‘asjar
en is het zowat synoniem van ‘rechtschapen’,
een compliment dat gegeven wordt aan iemand die ethisch integer is, voorbeeldig goed en rechtvaardig.
Geluk kan dan gezien worden als hetgeen het gevolg is van een goed leven, zoals we lezen in psalm 23, 6:
Zo zijn dan geluk en genade om mijn schreden al de dagen mijns levens. Verblijven mag ik in het huis van de Heer tot in lengte van dagen.
Dat laatste doet dan meteen al denken aan het eerste vers van psalm 15. De te bewandelen rechte weg kan positief beschreven worden:
wat houdt het in een goed mens te zijn?
Maar ook kan die weg negatief benaderd worden:
waar moet men zich absoluut ver van houden?
Beide benaderingen zijn in onze drie psalmen te vinden
en wel met concrete aanduidingen van wat wel en wat niet.
Goed is zich te vermeien in de wet van de Heer en zijn wet dag en nacht te overpeinzen.
Het komt er dus op aan voortdurend te leven in tegenwoordigheid van de Thora, in het bewustzijn van de aanwezigheid van God.
Dit kunnen we als de contemplatieve ingesteldheid beschouwen, volgens paus Franciscus noodzakelijk om een nieuw leven te leiden.
In dezelfde zin heeft psalm 112, 1 het over vreugde vinden in Gods geboden. Ook de waarheid belijden en zich aan zijn beloften houden is gelukzalig.
In psalm 15 wordt lenen zonder rente te vragen als een goede daad aangewezen en ook in psalm 112, 5 en 112, 9 wordt gulheid als gelukbrengende deugd gezien.
Sterk klinkt de oproep tot waakzaamheid tegenover het kwaad
dat een sterke aanzuigingskracht heeft en waartegen men zich moet verzetten: niet treden in het overleg van de bozen,
geen voet zetten op de weg van de schenders, niet zitten in de kring van de spotters,
niet rondbrengen wat je op de tong komt, je medemens geen kwaad toebrengen, geen smaad op je naaste laden,
geen beloften wijzigen als ze je slecht uitkomen, niets aannemen tegen wie in zijn recht staat.
Wat het voor ogen gestelde geluk dan kan inhouden wordt in psalm 1,3-4 door het beeld van de bloeiende en vruchtdragende boom vermeld.
Psalm 15,5b noteert innerlijk evenwicht en standvastigheid
als het positief gevolg van goed en rechtvaardig handelen en wandelen.
En psalm 112 kan gelden als een opsomming van het te verwachten geluk!
Psalm 1 wordt de toegangspoort tot het psalmboek genoemd.
Er zijn twee delen te onderscheiden
die de psalmist in een chiastische constructie heeft opgebouwd:
in vv.1-3 wordt na de beschrijving van de levenswijze van de vrome
zijn loon dus met het beeld van de bloeiende en vruchtdragende boom vertolkt, terwijl in vv.4-5 het beeld van het dorre kaf als lot van de boosdoener komt voor de vermelding van de feitelijkheid van hun boosheid.
Bij de beschrijving van de vroomheid van de rechtvaardige komen drie aspecten van de Joodse spiritualiteit aan bod.
Het ‘treden’ en ‘op weg gaan’ slaat op de handelswijze van een mens,
terwijl het ‘zitten in de kring’, het ‘zich vermeien’ en het ‘overpeinzen van de wet’,
verwijzen naar het gebed en de studie van de wet, wellicht in de synagoge, waar men voor gebed en Thorastudie en -onderricht bijeenkomt.
Psalm 15 kan als ‘intocht-‘ of ‘poortliturgie’ gelden,
datgene wat geschiedt op het einde van de tocht naar Gods huis. Het is alsof in vers 1 gevraagd wordt naar de toelatingsvoorwaarden.
De rest van de psalm kan dan als antwoord op de gestelde vraag beschouwd worden.
Wat daar als vroomheid beschreven wordt
kan men natuurlijk samenvatten in het gebod van de liefde.
Psalm 15 is hoopgevend na voorafgaande psalmen, vooral 12 en 14,
die zich eerder negatief over de mens en de menselijke vroomheid uitlaten:
12, 2 Red ons, Heer: de vromen verdwijnen, trouw wordt schaars bij het mensengeslacht; 3 onoprecht spreekt de mens tot zijn naaste, sluw van lippen, dubbel van hart. (…)
8 En Gij handelt, Heer, naar uw woord;
tegen dit verworden geslacht blijft eeuwig Gij onze beschermer: 9 al gaan alom de bozen hun wegen,
al neemt bij de kinderen van Adam de laagheid de ereplaats in. - 14, 1 De dwaas zegt bij zichzelf: 'welneen! er is geen God!' Stuitend, verfoeilijk kwaad wordt overal begaan:
geen mens handelt oprecht.
2 God, uit zijn hemel, ziet op Adams kinderen neer, speurend of er soms is een sterveling met verstand, een die nog vraagt naar God.
3 Doch allen zwerven af, verdorven met elkaar! Geen mens handelt oprecht: geen enkele. Geen een.
Muziek: https://www.youtube.com/watch?v=yn9Mjzy4LYg
Lezing:
Verder pluizend vond ik in het joodse commentaar – de Midrasj op de psalmen – een creatief antwoord. In plaats van te blijven moraliseren (de psalm doet al flink zijn best op dat vlak!) lezen de rabbijnen de psalm een eerste keer door hem volledig op God toe te passen. Wie mag staan op die heilige plaats? De Heilige zelfs, gezegend zij zijn Naam! En waarom? Omdat Hij doet wat er allemaal in de psalm staat. En men zoekt en vindt in de hele Schrift waar God ‘zijn beloften in eigen nadeel volbrengt’, en ‘als getuige niet omkoopbaar is’, enzovoort! Dit is merkwaardig, maar hoe dikwijls is de vraag, met name wij de Wijzen, over ‘wie kan dit en wie is in staat om dat te doen’ niet beantwoord met: God natuurlijk en Hij alleen!
(Benoît STANDAERT, Leven met de psalmen, Psalm 15)
Opvolging:
Waag je even aan volgende oefening:
stel een eigen lijst met ‘makarismen’ op,
waarbij je zesmaal het makarisme negatief formuleert (Gelukkig wie niet…)
en zesmaal een positieve formule hanteert (Gelukkig (al)wie….).