tekst en Onderricht op 2 september 2025
Onderricht op 2 september 2025
Inspiratie voor het onderricht wordt in dit werkjaar o.a. geput uit Michael CASEY, ocso, Naar God. Inleiding tot de praktijk van het gebed, Lannoo-Tielt, Abdij Bethlehem, 2007.
In de proloog van het Johannesevangelie lezen we dat het Woord bij
God is.
In het Grieks staat er pròs, en dat betekent zowel bij als naar.
Er wordt eenheid uitgedrukt,
niet alleen een toestand van eenheid, maar ook een beweging van vereniging.
Als de evangelist Johannes als iconografisch attribuut een arend heeft, dan verbeeldt die arend in zijn vlucht naar en cirkelend in de hemel
die beweging van vereniging en die toestand van eenheid. Zowel het één zijn met God als het één worden met God
- het opgaan naar de Vader – kenmerken de mens Jezus. We zijn geroepen om in die relatie en dynamiek te delen. Beide zijn genadegaven.
We zijn één met God, niets kan ons van zijn liefde scheiden. Door de stuwing van de Geest, worden we één met God.
Het één zijn behoort tot ons wezen, ons ware zelf.
Het één worden behoort tot de bewuste beleving daarvan. Ons beleven, ons leven dus, is een weg naar God,
een weg die voor allen open is
en die we realiseren in de navolging van Jezus, in ons Christus zijn.
We zetten stappen op deze weg
telkens als we ervoor kiezen boven onszelf uit te stijgen, naar de medemens en naar God toe.
In het één zijn en één worden
mogen we al rust en vrede en vreugde ervaren.
We mogen ze ervaren als we bij God thuiskomen of God binnenlaten. Dat doen we in iedere liefdevolle daad.
Dat doen we in gebed en contemplatie. Dat doen we als we mediteren.
Onze gerichtheid op God is onze eigenlijke natuur, ons richten naar God is iets van ons ware zelf.
We richten ons naar God als we het goede doen en als we bidden. Maar deze richting aannemen houdt een loslaten in,
het loslaten van het tastbare en directe hier en nu
waarin het ik zoekt naar bevrediging, beveiliging en bevestigen.
Als het goede doen of als gebed die zoektocht dienen
dan brengen ze ons niet thuis bij God, noch bij ons ware zelf. Het wordt vaak gezegd en dient immer herhaald te worden: in meditatie zoeken we geen onmiddellijke bevredigende , beveiligende of bevestigende ervaringen.
En gedachten die met dergelijke ervaringen verwant lijken en ons tijdens onze meditatie verstrooien,
zijn geen goddelijke boodschappen.
We herinneren ons daarbij de wijsheid van Thomas Keating, ocso, die opmerkt dat God tijdens het mediteren
zich ook aan de regels houdt: Hij zwijgt.
Mensen die bovendien in éénheid zijn met elkaar
moeten dit door spreken noch realiseren noch uitdrukken… Stilte drukt vaak meer verbondenheid uit dan spreken.
Maar allen ondervinden we
dat we nog onderweg zijn naar volkomen eenheid,
dat we altijd op weg zijn en tijdens dat op weg zijn vaak het land niet zien,
uit koers kunnen geraken en soms de indruk hebben niet vooruit te komen.
We hoeven dat niet te ontkennen.
Maar we hoeven ook niet wanhopig te zijn.
Iedere keer dat we ons gaan neerzetten om te mediteren is een moment van verdergaan of herbeginnen,
een moment van heroriëntatie.
Het vraagt moed. De moed die ook de moed is om te zijn, ondanks… Het goede doen en blijven doen vraagt eveneens moed.
Bij het begin van ieder gebed en van ieder meditatiemoment is het daarom goed
het aloude openingsvers uit de psalmen van gebedstijden tot het onze te maken:
“God, kom mij te hulp. Heer, haast U mij te helpen.”
https://www.youtube.com/watch?v=MGR840yxXuQ&ab_channel=Releas e-Topic