Dorothee Sölle

Dorothee Solle

23 juni 2015: Dorothee Sölle

 
De Duitse theologe Dorothee Sölle werd in september 1929 in Keulen geboren als Dorothee Nipperdey. Ze studeerde Duits, filosofie en theologie. In 1954 werd ze lerares en trouwde met de kunstenaar Dietrich Sölle met wie ze drie kinderen kreeg. Het huwelijk werd tien jaar later ontbonden. In 1969 trouwde ze met de uitgetreden benedictijn en hoogleraar religieuze pedagogiek Fulbert Steffensky. Ook uit dit huwelijk werd een kind geboren.
Met Fulbert Steffensky startte ze in 1968 met de ‘Politischen Nachtgebete’. Hierin gingen politieke betrokkenheid en religie hand in hand. Deze avonden vonden in Nederland navolging. In de jaren zeventig en tachtig werd de protestante Dorothee Sölle zeer bekend door haar sociale en maatschappelijke betrokkenheid. In Nederland stond Sölle vooral bij politiek links georiënteerde gelovigen hoog aangeschreven.  Het christendom moest volgens Dorothee Sölle vooral in dienst staan van de bevrijding van de mensheid. De christelijke leer gaat niet alleen over de belofte van het eeuwige leven, maar roept ook op tot concreet handelen tijdens het leven. Haar belangrijkste doel was de ontmythologisering van de Bijbel.
Als vredesactiviste toonde Dorothee Sölle hoe dit handelen in de praktijk kon worden gebracht.Ze werd het boegbeeld van de Duitse vredesbeweging en demonstreerde fel tegen het NAVO-dubbelbesluit om meer kernwapens in West-Europa te stationeren. Dorothee werd ook een belangrijk feministe en was solidair met de derde wereld. In het begin van de jaren zeventig bezocht Sölle Noord-Vietnam en in 1984 reisde ze naar Nicaragua. De in Zuid-Amerika ontstane bevrijdingstheologie had haar warme belangstelling. In de tachtiger jaren veroorzaakte Dorothee Sölle een groot schandaal door haar toespraak tot de Wereldraad van Kerken in Vancouver te beginnen met “Ik spreek tot u als een vrouw uit een van de rijkste landen ter wereld. Een land met een bloedige, naar gas ruikende geschiedenis.

En de gemeenschappelijkheid van God leidt mensen uit die ongevaarlijk geachte, ‘louter religieuze’ bezigheid. De opvatting van menselijke waardigheid, van vrijheid, van het zoeken van God, of van de vonken, laat zich niet inperken tot een religieus, afgezonderd terrein, waarin het is toegestaan om de godheid te dienen of haar te genieten, maar waarin het niet mogelijk is haar met de tachtig procent van de mensen die als overbodig worden beschouwd, te delen.”
(Uit: Dorothee SÖLLE, Mystiek en verzet.’Gij stil geschreeuw’)
Hoe globaler de wereldeconomie zich organiseert,
des te minder stelt ze belang in alle sociale of ecologische consequenties,
en des te meer heeft ze als aanspreekpunt het individu zonder enige relatie nodig:
het individu dat in staat is tot zakendoen en genieten,
dat — om over God maar helemaal te zwijgen — ook geen enkele belangstelling heeft
voor de landmijnen die zijn autofabrikant produceert,
of voor het water dat zijn kleinkinderen zullen gebruiken.
Terwijl de oude nationale staat als de rechtsinstantie
en het instituut dat de zwakkeren beschermt ‘afslankt’,
steeds verder onttakeld en van zijn macht beroofd wordt,
wordt aan het individu als het levende wezen dat onbegrensd in staat is tot consumptie en verbruik,
steeds meer macht toegekend. (…)
In deze gigantische machine wonend
ervaar ik het Nieuwe Testament (…)als verhelderend en verklarend. (…)
 ‘Wij weten, dat we overgegaan zijn uit de dood in het leven’,
luidt het in de eerste brief van Johannes (1 Joh. 3, 14).
Onder dood wordt hier de normale situatie
van onderworpenheid aan de allesbeheersende macht verstaan.
Vervreemding, zonde en verslaving zijn verschillende benamingen
van de zich als leven voordoende spirituele dood, waardoor we ‘omvangen’ zijn. (…)
Het Nieuwe Testament biedt een ander perspectief.
Zijn sociologisch model zijn noch de massa’s noch de individuele ziel,
maar de groepen die gemeenschappelijk een nieuwe weg inslaan.  (…)  
Hun opvatting van religie was niet het
— zowel in Rome als in Washington als ongevaarlijk geldende — praktiseren van religieuze rituelen.
De liberale idee van onze tijd dat religie een privé-aangelegenheid is,
heeft geen vermoeden van de mystieke gloed,
die altijd streefde naar andere verwerkelijking, andere levensrealiteit.
De oergemeente weigerde bepaalde maatschappelijke zaken,
die het imperium te bieden had of dwingend oplegde. (…)
Zo vermeden ze datgene wat in de Romeinse cultuur bekend stond als circenses,
vermaaksevenementen om de massa’s af te leiden van de werkelijke problemen. (…)
En de gemeenschappelijkheid van God leidt mensen
uit die ongevaarlijk geachte, ‘louter religieuze’ bezigheid.
De opvatting van menselijke waardigheid, van vrijheid, van het zoeken van God, of van de vonken,
laat zich niet inperken tot een religieus, afgezonderd terrein,
waarin het is toegestaan om de godheid te dienen of haar te genieten,
maar waarin het niet mogelijk is haar met de tachtig procent van de mensen
die als overbodig worden beschouwd, te delen.
De dragers van de hoop in het huidige scenario van de ‘global players’ enerzijds
en de geïsoleerd-geamuseerde individuen anderzijds zijn de groepen
die hun kaarten hebben gezet op vrijwilligheid, kritisch vermogen en eigen initiatieven.
Deze organisaties, die geen banden met de regering hebben,
en waartoe ik ook de bewust levende delen van de christelijke kerken reken,
zijn politiek gesproken de draagsters van verzet.
Spiritueel gesproken belichamen ze een ander subject
dan dat wat in de gevangenis van het consumisme in slaap gevallen is.
Wat draagt hen? Wat houdt ze wakker?
Waarom geven ze niet op? Ik denk dat het elementen van mystiek zijn, die zich niet laten uitdoven.