Hildergard van Bingen
22 maart 2016
Hildegard van Bingen
Hildegard werd geboren als tiende kind van graaf Hildebert van Bermersheim, in een adellijk gezin dat woonde op het slot van Bermersheim, niet ver van Alzey. Voor haar opvoeding werd ze op haar achtste overgedragen aan de zorg van Jutta von Sponheim, abdis van het nonnenklooster te Disibodenberg, dat ressorteerde onder een groter klooster van benedictijner monniken. Ze leerde van Jutta Latijn, enkele van de middeleeuwse artes liberales, het lezen en interpreteren van de psalmen en andere Bijbelteksten, de liturgie en de regel van Benedictus. Al op haar vijftiende jaar legt zij de gelofte af. Als Jutta in 1136 sterft, neemt Hildegard de leiding van de vrouwengemeenschap over en wordt abdis. Tegen de wil van Kuno van Disibodenberg, abt van het benedictijnenklooster, besluit Hildegard in 1147 een zelfstandig vrouwenklooster te stichten op de Rupertsberg te Bingen, onder anderen gesteund door de aartsbisschop van Mainz. In 1150 betrekken de nonnen hun nieuwe onderkomen en in 1152 wordt de bij het klooster behorende kerk door de aartsbisschop gewijd. De toeloop van vrouwen voor haar klooster is zo groot, dat zij in 1165 een dochterklooster opent te Eibingen. De onenigheid tussen de abt van Disibodenberg en Hildegard zou nog jaren voor meer problemen zorgen.
Het was in deze tijd dat Hildegard, met behulp van haar secretaris Volmar, de visioenen die zij vanaf haar 43e levensjaar kreeg, begon op te tekenen. De kerkelijke autoriteiten volgden haar visioenen in eerste instantie argwanend. Dit veranderde toen tijdens de synode van Trier in 1147 de heilige Bernardus van Clairvaux en de aartsbisschop van Mainz haar onder de aandacht van Paus Eugenius III brachten, die haar aanspoorde en bemoedigde om haar werk voort te zetten. Zo kon zij met de zegen van de Kerk haar eerste grote werk, Scivias voltooien: Ken de wegen van de Heer.
In het nieuwe klooster beleefde Hildegard haar productiefste jaren. Daar componeerde ze de muziek die haar tegenwoordig opnieuw beroemd maakt. Deze muziek is net zo afwijkend van het gebruikelijke als haar andere werken en vormt in feite een geheel eigen tak aan de boom van het Gregoriaans.
Naast de muziek schreef ze twee grote visioenenboeken: Liber vitae meritorum of Boek van de verdiensten van het leven (1150-1163) en Liber Divinorum Operum of Boek van Goddelijke werken (1163.) Ook van haar hand zijn de Physica en Causae et Curae (1150), twee werken die samen beter bekendstaan als Liber Subtilitatum (Het boek van subtiliteiten). Deze handelen niet over theologie, maar over de natuur en de geneeskunst.
De invloed van Hildegard nam ondertussen een hoge vlucht, onder andere doordat Hildegard gevraagd en ongevraagd aan allerlei hooggeplaatste kerkelijke en wereldlijke personen, waaronder keizers en pausen, adviezen schreef. Ze correspondeerde onder andere met Bernard van Clairvaux en keizer Frederik Barbarossa. Verder was ze bevriend met verschillende andere, later heilig verklaarde personen, zoals met de heilige Gerlach van Houthem, die ze het kransje van haar professie stuurde.
Aan het einde van haar leven kwam ze in moeilijkheden doordat ze een geëxcommuniceerde kennis in gewijde grond had begraven. Daarvoor werden zij en haar gemeenschap, door toedoen van onder andere de abt Kuno van Disibodenberg, gestraft. De straf voor het klooster van Hildegard was het verbieden van het gezongen koorgebed, het opdragen van de heilige mis en het verbod op het luiden van de klok, een buitenproportionele straf die later door een hogere kerkelijke autoriteit, de aartsbisschop van Mainz, werd teruggedraaid.
Op 17 september van het jaar 1179 stierf Hildegard van Bingen op de leeftijd van 81 jaar. De aanwezigen meldden dat op dat moment vanuit de hemel een helder licht op haar sponde viel, zoals ze zelf in een visioen had waargenomen: "Mijn ziel gloeit als omringd door een vlammenzee. De jeugdige kracht, vulkanische uitbarsting van lenteachtige gratie." Haar relieken werden in 1642 overgebracht naar de parochiekerk in Eibingen. Ofschoon ze nooit officieel is heilig verklaard, liet op 10 mei 2012 Paus Benedictus XVI een decreet publiceren, waardoor ze vereerd mag worden als universeel heilige van de katholieke Kerk.
Als de toorn mij in brand wil steken,
dan kijk ik op naar de goedheid van God
en word ik zachter dan de lucht die met milde regen de aarde bevochtigt.
Blijdschap vervult mijn geest
als ik zie hoe de goede krachten de bovenhand krijgen.
Dan ervaar ik Gods goedheid.
Wanneer de haat mij probeert zwart te maken
kijk ik naar de barmhartigheid en het lijden van Gods zoon
en ik snuif de geur van rozen op die uit de doornen voortkomen.
Zo herken ik mijn verlosser.
Maar als de trots een toren van ijdelheid in mij wil oprichten
zonder het fundament van een stevige rots,
en als die toren alsmaar hoger moet worden dan andere torens om mij heen,
ach, wie komt mij dan te hulp?
Waar is dan mijn God, mijn Koning? (Ps 83).
Wat kan ik voor goeds doen zonder God? Niets.
En zo kijk ik op naar God die mij leven gaf
en neem mijn toevlucht tot de maagd die de hoogmoed van de oude slang vertrapte…
zo bespeur ik in de hoogte van God de zachtste deemoed
en ik word de lieflijkheid gewaar van de onuitputtelijke balsem
en verheug me op de zoetheid van God,
als ware de geur van alle kruiden.
En zo verweer ik mij ook tegen de laster
met het sterke schild van de deemoed.
Scivias 1,4,7