Homilie Derde zondag van de Advent 2022
Jes 35,1-6a.10 Jak 5,7-10 Mt 11,2-11
De relatie tussen Jezus en Johannes de Voorloper staat deze derde Adventszondag centraal. Beiden staan in een sterke traditie, een familietraditie, een traditie van anawim, de armen van het land. Ook Maria en Elisabeth, hun beider moeders, maken deel uit van deze traditie, zoals trouwens eveneens Jozef en Zacharias. Wij zijn vandaag de kracht van zulke tradities vergeten. Wij zijn geïsoleerd geraakt, afgesneden van onze wortels. Een traditie is een stroom die je draagt vanuit een gedeeld verleden en die je naar ongeziene perspectieven voert. Zich herinneren en dankbaar gedenken zijn essentiële voorwaarden om tot een traditie te behoren. Wie in de traditie staat is vrij. Hij mag zeggen en doen wat hij wil omdat hij gedragen wordt door een sterke stroom. Jezus en Johannes staan in de stroom van de traditie van de anawim, de armen die vurig verlangden naar de komst van een reddende God.
Homilie 1ste zondag van de Advent
1ste zondag van de Advent A Jes 2,1-5 Rm 13,11-14 Mt 24,37-44
Advent betekent ‘komst’ en elke adventsperiode opnieuw proberen wij ons in de eeuwenlange verwachting van het oude Godsvolk naar de komst van de gezalfde Redder, de Messias, de Vredevorst, in te leven. Die gezalfde Redder is voor ons de Christus, die altijd ‘de Komende’ is. Met Kerstmis vieren wij de geboorte van Jezus in een grot te Bethlehem. Christus, de Vredevorst, is dan gekomen, en heel de aarde verheugt zich. Maar na Hemelvaart en Pinkste- ren staat de Kerk gespannen te wachten op de definitieve weder- komst van Christus, de Mensenzoon, die alles in allen zal vervul- len. ‘Hij zal komen’, eens, op het moment waarop wij het niet ver- wachten. Zo zijn in Christus de drie tijdsmodi immer actueel: Hij is gekomen, Hij komt, Hij zal komen. Christus geeft zin en rich- ting aan elke tijd, aan verleden, heden en toekomst. Zeggen we niet bij het begin van de Paasnacht, als de paaskaars wordt geze- gend: “Christus, gisteren en vandaag, begin en einde van alle din- gen, Alpha en Omega, aan Hem de tijd en de eeuwigheid”?
Homiloe Eenendertigste zondag C 2022
Lc 19, 1-10 Wijsh 11,23-12,2 2 Tess 1,11-2,2
De geschiedenis van Zacheüs is een steengoed verhaal. Alleen een rasschrijver als de heilige Lucas kan het zo geniaal componeren: personages en handelingen, tijd en ruimte, perspectieven en motieven: alles staat met elkaar in verband binnen een eenheid van slechts tien verzen. Bovendien mondt het verhaal uit in een grote boodschap: “De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was”. Voor de aandachtige lezer
liggen de thema’s voor het oprapen. Zo is er bijvoorbeeld het thema stijgen en dalen. Zacheüs klimt in een boom, klimt weer naar beneden, maar staat recht als hij tegenover Jezus zijn goede voornemen bekend maakt (slecht vertaald met ‘hij trad op Jezus toe’, dit moet zijn ‘Zacheüs staat daar en zegt tot de Heer’). Andere thema’s zijn de relatie menigte en individu, ontmoeting en gastvrijheid, zonde en bekering, zoeken en gevonden worden. Het verhaal van Zacheüs past eigenlijk in het rijtje zoekparabels in hoofdstuk 15 van Lucas: het verloren schaap, de verloren drachme en de verloren zoon. Nog een ander thema dat Lucas nauw aan het hart ligt, de tegenstelling arm en rijk, komt goed uit de verf in het verhaal. Laten we daar even bij stilstaan.
Zacheüs is een rijk man. Hij is in zekere zin de antipode van de rijke jongeling uit het voorgaande hoofdstuk, die zeer ontsteld was toen Jezus hem zei: “Eén ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen” (Lc 18,22). Wat die jongeling niet over zijn hart krijgt, doet Zacheüs: hij deelt zijn rijkdom uit aan de armen. De rijkdom van Zacheüs heeft overigens alles te maken met zijn woonplaats en met zijn beroep. Hij heeft zijn fortuin wellicht op minder fatsoenlijke wijze vergaart als de rijke jongeling.
Homilie Christus Koning C 2022
Christus Koning C 2Sam 5,1-3 Kol 1,12-20 Lc 23,35-43
“Uw Koninkrijk kome” bidden wij als eerste smeekbede in elk Onzevader. We staan er te weinig bij stil. Er is geen koninkrijk zonder koning. Wij vieren elk jaar het feest van Christus-Koning om ons te herinneren aan dat goddelijk koningschap waar ook wij, als koningen, profeten en priesters, deel van uitmaken.
Het koningschap van Christus is niet te begrijpen zonder een stevige bijbelse achtergrond. De inkleuring van Christus’ koningschap gebeurt immers via de sjablonen en vooral de anti- voorbeelden van het aardse koningschap, zowel dat uit de bijbelse traditie als uit de actuele tijd.
Als evangelie voor dit feest van Christus-Koning kiest het C- jaar de kruisiging van Christus volgens Lucas. Een gekruisigde Koning: het contrast met de beelden van macht en aanzien waarmee het aardse koningschap is omgeven, kan moeilijk groter zijn. Dit wordt ook goed verstaan door de getuigen bij de kruisiging. De leiders en soldaten bespotten Jezus als een belachelijke koning die zichzelf niet eens kan redden, laat staan anderen. Een koning wordt geacht zijn volk te kunnen redden uit miserie en gevaar en mensen in nood te kunnen helpen. “Zie Hem daar nu hangen, die paljas, Hij kan zichzelf niet eens van het kruis helpen!” Zo spotten zij met de ‘Koning van de Joden’. Maar precies deze spot legt de slagader bloot van Christus’ koningschap. Hij is de gekruisigde Verlosser van de wereld. Zijn kruis is zijn troon. “Door zijn bloed, aan het kruis vergoten, sticht Hij vrede en verzoent Hij alle wezens met God in de hemel en op de aarde”, zoals de hymne uit de Kolossenzen brief het bezingt in de tweede lezing. Dit is het eerste kenmerk van Christus’ koningschap, zijn vermogen mensen te redden van alles wat hen van God vervreemdt.
Homilie Dertigste zondag C 2022
Dertigste zondag C Lc. 18,9-14 Sir. 35,15-22 2Tim 4,6-18
Jezus voert in een parabel twee figuren ten tonele. Ze zij elkaars antipode, een volmaakte tegenstelling, wit en zwart. Hoe duidelijk, hoe eenvoudig!
Twee mensen gaan de tempel van Jeruzalem binnen om er te bidden. Ze bidden tot één en dezelfde God, op één en dezelfde plaats. Alles zou die twee dichter bij elkaar moeten brengen. Maar het omgekeerde gebeurt. De eerste schrijdt fier naar voren om voor Gods aangezicht zijn zelfgenoegzaamheid uit te stallen. Hij is ingenomen met zichzelf, met al zijn goede en vrome daden. Hij somt alles op wat anderen minder maakt dan het beeld dat hij van zichzelf heeft. De anderen dienen om zijn superioriteit te onderstrepen.