Onderricht 7 november 2017
Bron: Alla SELAWRY, Filokalia. Het innerlijk gebed, Ankh-Hermes, Deventer.
‘Meditatie’ heet in de Filokalia ‘het geestelijke gebed’, of ‘het innerlijke gebed’,
of ook wel ‘het gebed van het hart’.
Het onderricht van de Filokalia wijst erop dat dit gebed universeel is
en het als gemeenschappelijke kenmerk in alle tradities
het rustig en aandachtig op het ritme van de ademhaling herhalen
van een mantra of een gebedswoord bevat.
Dit gebed is een uitdrukking van het verlangen naar eenheid en harmonie.
Eenheid en harmonie met zichzelf,
met de medemens, met de natuur, met al wat leeft.
In gelovige en zeker ook in de christelijke traditie
is het ook een uiting van verlangen naar eenheid met God.
Het is evenzeer een inoefenen en een beleven van de verlangde eenheid.
De inoefening en de beleving van die eenheid is gelegen
in het aandachtig herhalen van de mantra
waardoor we alles wat ons uit de eenheid wegvoert leren loslaten:
gedachten, beelden, emoties, fantasieën, plannenmakerij....
Tekst en onderricht juni 2019
DE BIJBEL BLIJFT INSPIREREN
11 juni 2019
GODS LIEFDE AAN DEN LIJVE ERVAREN
“Hij is de aantrekkelijkheid zelf.” (Hooglied 5, 2-16)
Bijbellezing uit het Hooglied:
5, 2 Ik sliep, maar mijn hart was wakker.
Daar hoorde ik mijn geliefde kloppen:
Doe open, mijn zuster, mijn vriendin, mijn duifje, mijn schoonste.
Mijn hoofd is nat van de dauw,
mijn lokken zijn vochtig van de nachtelijke nevels.
3 Maar ik heb mijn kleed al uitgetrokken, moet ik mij weer aankleden?
Ik heb mijn voeten gewassen, moeten ze weer vuil worden?
4 Daarop stak mijn lief zijn hand door het klinkgat.
Ik kreeg met hem te doen
5 en stond op om de deur te openen voor mijn lief.
Mijn handen dropen van mirre,
van mijn vingers vloeide de mirre op de handgrepen van de sluitboom.
6 Ik opende de deur voor mijn lief, maar mijn lief was weg, verdwenen.
Ik ging achter hem aan, ik zocht naar hem, maar vond hem niet.
Ik riep naar hem, maar er kwam geen antwoord.
7 Daar stiet ik op de wachters die de stad doorkruisten.
Zij sloegen mij, verwondden mij,
ze rukten me mijn sluier af, de wachters van de stad!
8 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,
als u mijn lief vindt, zeg hem dat ik ziek ben van liefde!
9 Wat onderscheidt uw lief van ieder ander, schoonste der vrouwen?
Wat onderscheidt uw lief van ieder ander,
dat u ons met zoveel klem daarom smeekt?
10 Mijn lief is blank en blozend, onder tienduizend anderen is hij te herkennen.
11 Zijn hoofd is van het zuiverste goud, zijn lokken zijn dadelristen, ravezwart.
12 Zijn ogen zijn duiven aan stromende beken,
die zich wassen in melk en baden in overvloed.
13 Zijn wangen zijn een balsemgaard, torens van reukwerken.
Zijn lippen zijn lelies, zij druipen van vloeibare mirre.
14 Zijn armen zijn staven van goud, met chrysoliet bezet.
Zijn lijf is van gepolijst ivoor, afgezet met saffieren.
15 Zijn dijen zijn zuilen van albast, rustend op voetstukken van zuiver goud.
Zijn gestalte is als de Libanon, rijzig als een ceder.
16 Zijn mond is een en al zoetigheid. Hij is de aantrekkelijkheid zelf.
Zo is mijn lief, zo is mijn vriend, dochters van Jeruzalem.
tekst en onderricht april 2019
DE BIJBEL BLIJFT INSPIREREN
9 april 2019
LIJDEN: OORZAAK VAN EEN BREUK MET GOD?
“Waarom leven voor een mens die niet meer weet waar naartoe?.”
(Job 3,1-26)
Bijbellezing uit het boek Job:
1 Hierna opende Job zijn mond en vervloekte zijn bestaan.
2 Zo begon hij:
3 Weg met de dag waarop ik werd geboren,
weg met de nacht die mijn ontvangenis zag.
4 Die dag - duisternis had hij moeten blijven;
God in den hoge mag hem vergeten,
laat er geen licht over stralen;
5 stikkedonker mag hem hebben,
wolken mogen hem omhullen,
zonsverduistering hem slaan.
6 Die nacht - duisternis had hem vast moeten houden,
uitgesloten van de dagen van het jaar,
niet toegelaten tot de kring der maanden.
7 Was die nacht maar onvruchtbaar gebleven,
geen kreet van vreugde had toen mogen klinken.
8 Vervloek hem, bezweerders van de zee,
die zelfs bij machte zijt de Leviatan te ringeloren.
9 Dek de morgensterren af
zodat die nacht vergeefs wacht op licht
en het niet ziet dagen.
10 Hij hield immers de poort van de moederschoot niet gegrendeld
en mijn ogen bleef geen leed bespaard.
11 Waarom in de schoot niet gestorven?
Niet gestikt bij mijn geboorte?
12 Waarom hebben knieën mij ontvangen?
Waarom borsten mij gezoogd?
13 Want o, neerliggen, rust hebben,
slapen, ongestoord,
14 naast koningen en prinsen van deze wereld
die vervallen paleizen in vroegere glorie herstelden;
15 naast vorsten die eens goud bezaten
en huizen volgetast met zilver.
16 Of was ik maar in de grond gestopt als een misgeboorte,
als een kind dat nooit het levenslicht zag.
17 Daar valt het bejag der boosdoeners stil,
hun ongedurigheid komt er tot rust;
18 gevangenen zijn daar geen gevangenen meer,
geen schreeuwende opzichters drijven hen voort;
19 iedereen is er gelijk,
de slaaf vrij van zijn meester.
20 Waarom licht geschonken aan ongelukkigen,
leven aan verbitterde mensen?
21 Zij zien uit naar de dood, en hij wil niet komen,
zij begeren hem meer dan een verborgen schat.
22 Blij zouden zij zijn met hun einde,
juichend belanden in het graf.
23 Waarom leven voor een mens die niet weet waar naartoe
nu God hem de weg verspert?
24 Zuchten is dagelijks brood, lijkt het wel,
klagen het water dat ik te drinken krijg.
25 Wat ik het meest vrees komt op mij af,
wat mij angst aanjaagt heeft me getroffen;
26 ik ken geen geluk, geen rust, geen vrede,
mij kwellen martelende vragen.
tekst en onderricht mei 2019
DE BIJBEL BLIJFT INSPIREREN
14 mei 2019
GEWELD IN DE BIJBEL: BEELDTAAL OF REALITEIT?
“God was er zeer verdrietig om…” (Genesis 6, 5-22)
Bijbellezing uit het boek Genesis:
5 Toen Jahwe zag
hoezeer op de aarde de boosheid van de mensen was toegenomen
en hoezeer de begeerte van hun hart de hele dag naar het kwade uitging,
6 kreeg Hij spijt dat Hij de mens op de aarde gemaakt had,
en Hij was er zeer verdrietig om.
7 En Jahwe zei: `Ik ga de mens, die Ik geschapen heb,
van de aardbodem wegvagen,
zowel de mens als het vee en de kruipende dieren en de vogels in de lucht,
want het spijt Mij dat Ik ze gemaakt heb.'
8 Alleen Noach vond genade in de ogen van Jahwe.
9 Dit is de geschiedenis van Noach.
Noach was een rechtschapen man.
Hij bleef te midden van zijn tijdgenoten een onberispelijk leven leiden
en hij richtte zijn schreden naar God.
10 Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafet.
11 De aarde was voor de ogen van God
verdorven en vol gewelddaden.
12 En God zag hoe bedorven de aarde was,
want alle mensen op de aarde gingen verkeerde wegen.
13 God zei tot Noach: `De dagen van de mensen zijn geteld,
want zij zijn er de schuld van dat de aarde vol gewelddaden is.
Ik ga hen met de aarde vernietigen.
14 Gij moet een ark van pijnhout bouwen.
Met riet moet gij de ark maken,
en ze van binnen en van buiten met pek bestrijken.
15 Als volgt moet gij ze maken:
de ark moet driehonderd el lang zijn,
vijftig el breed en dertig el hoog.
16 Het dak dat gij op de ark aanbrengt moet een el naar buiten uitsteken.
In een van de zijden moet gij een deur aanbrengen.
Ook moet gij een onderste, een tweede en een derde ruim maken.
17 Want Ik sta op het punt een watervloed over de aarde te brengen,
die alle levende wezens onder de hemel zal verdelgen.
Alles wat zich op de aarde bevindt, zal omkomen.
18 Met u echter zal ik een verbond aangaan:
gij moet u inschepen in de ark, met uw zonen,
met uw vrouw en met de vrouwen van uw zonen.
19 Van alle levende wezens moet gij verder een paar in de ark brengen,
om ze met u samen in leven te doen blijven,
een mannelijk en een vrouwelijk dier moet het zijn.
20 Van de verschillende soorten vee,
van de verschillende soorten dieren die over de grond kruipen,
moet een paar met u meegaan en aldus in leven blijven.
21 Breng verder allerlei etenswaar bijeen en leg daar een voorraad van aan,
zodat gijzelf en de dieren te eten hebt.'
22 Noach deed dit; alles wat God hem geboden had, voerde hij uit.
Tekst en onderricht 12 maart 2019
DE BIJBEL BLIJFT INSPIREREN
DE JUISTE MAAT VAN WERK EN RIJKDOM
“Ieder mag er zoveel van nemen als hij voor zijn familie nodig heeft.”
(Exodus 16,2-31)
Bijbellezing uit het boek Exodus:
16, 2 Toen ze in de woestijn waren,
begon heel de gemeenschap van de Israëlieten te morren tegen Mozes en Aäron.
3 De Israëlieten zeiden tegen hen:
`Waren we maar door Jahwe's hand gestorven in Egypte,
waar we bij de vleespotten zaten en volop brood konden eten.
Jullie hebben ons alleen maar naar de woestijn gebracht
om al deze mensen van honger te laten omkomen.'
4 Toen sprak Jahwe tot Mozes:
‘Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel.
De mensen moeten er dagelijks op uit gaan
en de hoeveelheid voor een dag verzamelen.
Dan kan Ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet.
5 Maar op de zesde dag moeten ze eens zo veel verzamelen
en toebereiden als op andere dagen.'
6 Mozes en Aäron zeiden toen tot de Israëlieten:
`Vanavond nog zult u weten
dat het inderdaad Jahwe was die u heeft weggevoerd uit Egypte.
7 En morgenochtend zult u de heerlijkheid van Jahwe aanschouwen.
Want Jahwe heeft het gemor tegen hem gehoord.
Wie zijn wij, dat u zo mort tegen ons?'
8 Mozes zei verder: `
Vanavond zal Jahwe zelf u vlees te eten geven en morgenochtend volop brood.
Want Jahwe heeft uw gemor tegen hem gehoord.