Tekst en ondeericht september 2023

30ste jaargang
“DE HEER HEEFT NAAR U ZIJN DIENAARS DE PROFETEN GEZONDEN”
(Jeremia 25, 4)
De boodschap van de profeten van Israël voor de mens van deze tijd

Pablo Gargallo (1881-1934), De profeet (Middelheim, Antwerpen)

Bijbellezing uit de profetie van Jeremia:
1, 1 De woorden van Jeremia, zoon van Chilkia, een priester uit Anatot in Benjamin.
2 Tot hem kwam het woord van Jahwe,
in de tijd van Josia, zoon van Amon, koning van Juda. Het was in het dertiende jaar van diens regering.
3 Vervolgens onder Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda,
tot het eind van het elfde jaar van Sidkia, zoon van Josia, koning van Juda. In de vijfde maand van dat jaar ging Jeruzalem in ballingschap.
4 Het woord van Jahwe kwam tot mij:
5 “Voordat Ik u in de moederschoot vormde, koos Ik u uit. Voordat ge geboren werd, bestemde Ik u voor Mij.
Als profeet voor de volken heb Ik u aangewezen.”
6 Ik zei: “Ach, Jahwe, mijn Heer, ik kan niet spreken; ik ben veel te jong.”
7 Maar Jahwe antwoordde: “Zeg niet:`Ik ben veel te jong!'
Naar iedereen tot wie Ik u zend, moet gij gaan en alles wat Ik u opdraag, moet ge hun zeggen.
8 Wees niet bang voor hen, want Ik ben bij u om u te redden.”
- Godsspraak van Jahwe.


9 Jahwe stak toen zijn hand uit, raakte mijn mond aan en Jahwe sprak tot mij: “Ik leg hiermee mijn woorden in uw mond.
10 Ik stel u heden aan over volken en over koninkrijken, om ze uit te rukken en af te breken,
om ze te vernielen en te verwoesten, om ze op te bouwen en te planten.”
11 Het woord van Jahwe kwam tot mij: “Wat ziet gij, Jeremia?” Ik antwoordde: “Ik zie een amandeltak.'
12 En Jahwe zei: “Ge hebt goed gezien.
Ik houd de wacht bij mijn woord en doe wat Ik zeg.”
13 Weer kwam het woord van Jahwe tot mij: “Wat ziet ge?”
Ik antwoordde: “Ik zie een kokende ketel, kantelend vanuit het noorden.”
14 En Jahwe zei: “Van het noorden uit breken de rampen los over alle bewoners van het land.
15 Waarachtig. Ik roep alle koningen van het noorden.

- Godsspraak van Jahwe –
Zij komen en plaatsen hun troon vlak voor Jeruzalems poorten, onder de wallen die haar omringen en voor de steden van Juda. 16 Dan vel Ik mijn vonnis over hen vanwege hun misdaden.
Want Mij hebben ze verlaten, offers gebracht aan andere goden, en zich gebogen voor hun eigen maaksel.
17 Omgord uw lenden, sta op en zeg hun alles wat Ik u opdraag.
Laat u door hen geen angst aanjagen, anders jaag Ik u angst aan voor hen.
18 Ik maak heden van u een versterkte stad,
een ijzeren zuil, een koperen muur tegenover het hele land. De koningen en edelen van Juda, de priesters en de burgers, 19 zij zullen u bestrijden, maar u niets kunnen doen.
Want Ik ben bij u om u te redden. - Godsspraak van Jahwe -.
20, 7 “Jahwe, Gij hebt mij overgehaald.
Ik ben bezweken, Gij waart mij te sterk. Ik kan niet tegen U op. De hele dag lacht men mij uit, iedereen drijft de spot met mij. 8 Telkens als ik het woord neem,
moet ik schreeuwen en `geweld en onderdrukking' roepen.
Het woord van Jahwe brengt mij iedere dag schande en smaad.
9 Soms denk ik: ‘Ik wil er niets meer van weten, ik spreek niet meer in zijn naam.’ Maar dan laait er een vuur op in mijn hart, het brandt in mijn gebeente.
Ik doe alle moeite om het in bedwang te houden maar dat lukt me niet.
10 Ik hoor velen fluisteren: `Daar heb je `Ontzetting-overal'. Breng hem aan. Ja, we brengen hem aan.’
Al mijn vrienden willen niets liever dan mij ten val brengen. Ze zeggen: `Misschien laat hij zich misleiden,
dan overmeesteren we hem en kunnen we ons op hem wreken.'
11 Jahwe is bij mij als een machtig strijder.
Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze niets.
Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten!
12 Jahwe van de hemelse machten, die alles rechtvaardig onderzoekt, die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien hoe Gij u op hen wreekt.
Ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.
13 Zing een lied, een loflied voor Jahwe, want Hij heeft het leven van de arme uit de macht van de boosdoeners gered.
14 Vervloekt de dag waarop ik ben geboren,
vervloekt de dag dat mijn moeder mij het leven schonk.
15 Vervloekt de man die mijn vader het nieuws bracht:
`Je hebt een zoon!' en hem daar blij mee maakte.
16 Het zal die man vergaan als de steden die Jahwe meedogenloos heeft verwoest. Geschreeuw zal hij horen in de morgen, krijgsrumoer in de namiddag.
17 Hij had mij in de schoot moeten doden. Dan was mijn moeder mijn graf geworden en haar schoot voor altijd zwanger gebleven.
18 Ben ik dan ter wereld gekomen om niets dan ellende en zorg te kennen en mijn dagen in schande te slijten?”
ONDERRICHT:
De twee gelezen fragmenten uit de profetie van Jeremia laten ons toe te vernemen wat of wie een profeet is, laten ons toe kennis te maken met de profeet Jeremia en met de boodschap van het naar hem genoemde boek.
Daarin staan naast woorden van de profeet ook historische gegevens genoteerd
en dit alles soms in een chaotische ordening.
Ons woord ‘profeet’ komt van het Griekse prophétès.
Letterlijk betekent dit ‘hij die spreekt in de plaats van’, dus een woordvoerder.
Het woord sloeg aanvankelijk
op de woordvoerder van een ziener of zienster bij een heiligdom,

hij die de vaak onverstaanbare wartaal van de ziener of zienster vertaalde. Het Griekse woord prophétès vertaalt het Hebreeuwse nabi,
verwant met het werkwoord nabu, dat als ‘roepen’ geduid kan worden. Dus: ‘hij die roept’ of misschien ook ‘hij die geroepen is’.
In ieder geval is een nabi geen ziener, geen voorspeller, wel een woordvoerder. In het oude Israël slaat de term op charismatische figuren,
die zich, in tegenstelling tot zgn. hofprofeten, kritisch opstelden tegenover het wereldlijke en religieuze gezag, ook het volk aanspraken en soms hun boodschappen lieten optekenen.
Twee kernbegrippen laten ons het wezen van een profeet kennen.
Vooreerst is er Hebreeuwse roeach, hetgeen ‘adem, ‘wind’ of ‘geest’ kan betekenen en dabar, meervoud debarim, hetgeen vertaald kan worden als ‘woord’,
maar ook als ‘daad’ of ‘gebeurtenis’.
Dat de ‘geest van God over iemand’ komt
kan op hetzelfde gebeuren slaan als datgene aangeduid door ‘het woord van God komt tot iemand’.
De geest van God is diegene die de echte profeet drijft, hem voortstuwt, hem doet volhouden en innerlijk verzekert van Gods bijstand.
Die geest is niet de tot leven wekkende geest die ieder mens in zich heeft, en is ook niet zomaar gelijk te stellen met Gods inspirerende geest
die ook aan ieder mens gegeven is.
Ze kunnen we stellen dat ieder gedoopte christen een roeping heeft.
Maar daarnaast zijn er effectief mensen
die zich in het bijzonder geroepen weten voor een bepaalde zending en daartoe ook een bijzonder charisma hebben ontvangen.
De profeet heeft een bijzondere roeping,
een zending die niet aan iedereen gegeven is. Hij is voor die zending uitverkozen en geroepen.
Dat betekent dat die roeping en die zending van de profeet nooit vanzelfsprekend is en eigenlijk ook niet te ‘ambiëren’ is.
Profeet zijn is bovendien helemaal geen benijdenswaardig ere-ambt. Vandaar dat er bij echte profeten, merkwaardig genoeg,
een vorm van verzet is tegen roeping en zending,
te vergelijken met het verzet dat Mozes aantekende bij zijn roeping. Ook bij de profeet Jona is dat duidelijk.
Hij vlucht weg van zijn taak en opdracht.
Jeremia formuleert zijn verzet en weerzin in klachten, die we aantreffen in de hoofstukken 11 tot en met 20
en waarvan we nu de laatste en langste gelezen hebben.
We houden er een zelfstandig naamwoord en werkwoord aan over: ‘jeremiade’ en ‘jeremiëren’.
In onze vertaling luidt het dat God Jeremia ‘overhaald’ heeft.
Maar in het Hebreeuws lezen we een woord dat eerder als ‘misleiden’ of ‘verleiden’ moet vertaald worden
en de bijbetekenis van ‘bedrogen zijn’ in zich draagt.
Het optreden van Jeremia heeft niet het verwachte resultaat en van de beloofde bijstand blijkt weinig in huis te komen.
Sterker, het lijkt erop dat de profeet zijn zending moet vervullen zonder vooruitzicht op enig succes.
Wat blijft is een niet te stuiten innerlijke ‘dwang’ waardoor men profeet is en blijft tegen wil en dank. Dat het verzet van de profeet tegen zijn zending door angst is geïnspireerd, dat laat geen twijfel.
Hij moet het woord verkondigen dat in zijn wereld op geen bijval kan rekenen en hem integendeel in een lastig parket brengt,
hem vervolging op de hals jaagt.
Er kan ook twijfelen aan eigen kunnen zijn.
Men mag niet vergeten dat Jeremia bij de aanvang van zijn optreden slechts 18 jaar was! Nochtans mag hij de hem toevertrouwde boodschap niet vervlakken,
niet aanpassen naar vorm of inhoud, niet vervormen

om die meer aanvaardbaar te maken.
Zo lezen we in hoofdstuk 14 deze veelzeggende verzen:
14, 13 Ik zei: `Ach Jahwe mijn Heer, de profeten beweren:
Er komt geen oorlog, geen hongersnood; ongestoorde vrede geef Ik u hier.'
14 Maar Jahwe zei tot mij: `De profeten doen wel alsof ze namens Mij optreden, maar Ik heb hen niet gezonden, Ik heb hun geen opdracht gegeven.
Ik heb niet tot hen gesproken. Hun visioenen zijn bedrog,
hun orakels berusten nergens op, ze verkondigen eigen verzinsels. 15 Daarom zegt Jahwe: De profeten die in mijn naam optreden, zonder dat Ik hen gezonden heb, en die zeggen:
Oorlog noch honger zullen dit land treffen, komen zelf om door oorlog en honger.
Profeet zijn is een ‘alles verterende’ roeping,
een roeping die maakt dat profeet zijn een eigenste identiteit wordt. Men is ervoor in de wieg gelegd. Men kan niet anders dan profeet zijn. Een profeet kan niet zeggen: ‘Ik stop ermee. Ik ga op pensioen.’
Stoppen met profeteren is voor de profeet zoveel als jezelf verloochenen. Alleen de dood kan een einde maken aan het profeet zijn.
De woorden, die de profeet moet overbrengen, zijn Gods woorden, Gods boodschap.
Er wordt in de teksten van de profeten daaraan regelmatig herinnerd door het korte zinnetje ‘Godspraak van Jahwe’.
Die woorden zijn ‘performatief’: ze brengen iets tot stand,
ze brengen iets tot stand in de wereld, in de geschiedenis van de mens, in de mens zelf.
De dreigende of hoopgevende woorden van de profeet willen inkeer en ommekeer tot stand brengen.
Als de grondtoon van Jeremias woorden ‘woede’ en ‘toorn’ is dan nog zijn ze uitdrukking van Gods liefde
omdat het volk zich afwendt van de bron van zijn geluk en eigenlijk ook van zijn wezen.
Er is blijkbaar geen ander middel meer om het volk dat duidelijk te maken.
De boodschap van Jeremia is eigenlijk een oproep tot herstel
van de gelukkig makende relatie van het volk met God, tot herstel van het verbond. Tijdens de regering van koning Josia,
onder wiens regering Jeremia rond 608 v.Chr. geroepen werd,
werd bij herstellingswerken in 622 v.Chr.in de tempel het verbondsboek gevonden, waarvan de inhoud te lezen valt in het boek Deuteronomium.
Die vondst leidde tot een hervorming van de religie in Israël en Judea, nl. een poging om het volk terug
tot trouw aan de bepalingen van het verbond te brengen, afgoderij te bannen en te streven naar sociale rechtvaardigheid.
Deze hervorming noemt men de deuteronomistische hervorming
en het is aannemelijk om Jeremia als één van de eerste deuteronomisten te beschouwen. Hij gaat tekeer tegen de ontrouw aan het verbond en roept op tot trouw.
Zo roept hij ook op tot trouw aan de bondgenoot van Juda, Babylonië,
en verzet hij zich tegen een verbondssluiting met de aartsvijand van Babylonië, Egypte.
Voor zo’n verbond zijn nochtans koningen en priesters in Jeruzalem geneigd en ook dat is een reden om Jeremia het zwijgen op te leggen.
Als Jeremia de overheden waarschuwde dat ze hun eigen ondergang zoeken, dan kreeg hij gelijk toen de Babylonische prins Nebukadnessar in 605
de Egyptische farao Neko II in Karkemis versloeg
en als koning zijn leger in 587 naar Jeruzalem liet afzakken om de ontrouw te bestraffen met vernietiging en ballingschap.
Dit jaar eindigde Jeremia ook zijn optreden met woorden van hoop.
Muziek om bij te overwegen: https://www.youtube.com/watch?v=aFXSWorlAfE&ab_channel=Voces8-Topic
Lezing uit William Holladay, Jeremia. Profeet die nog spreekt ‘Ben ik dan ter wereld gekomen om niets dan ellende en zorg te kennen en mijn dagen in schande te slijten?’

Wij mensen zijn aan stemmingen onderhevig
- soms zijn we opgewekt, soms neerslachtig – en zo kunnen wij geneigd zijn te zeggen:
houd moed, Jeremia, alles zal ten goede keren. Maar zo mag men natuurlijk niet altijd spreken,
er kunnen gegronde redenen zijn tot neerslachtigheid.
Er zijn mensen die trachten voortdurend opgewekt te zijn, doch beter deden rekening te houden met de realiteit.
De eerlijkheid gebiedt dit.
De wereld is soms angstwekkender dan we ons realiseren.
We doen er beter aan heel aandachtig naar Jeremia’s getuigenis te luisteren,
want ons eigen antwoord zou te oppervlakkig kunnen zijn. Iemand overtuigen dat God werkelijk het meest nabij is als Hij het verst verwijderd lijkt, zal soms weinig baten.
Dat is verdoezelen van een reële situatie,
waarmee ook Jeremia in het reine tracht te komen.
Van Jezus wordt verhaald dat Hij op het kruis Psalm 22 aanhaalde: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten.’
Hoe we die kreet van verlatenheid theologisch ook verklaren, een glad antwoord zal niet afdoende zijn.
Het beste wat we kunnen doen is wat de Israëlieten deden. Zij zeiden niet: ‘Lieve deugd!’,
waarna ze de tekst van Jeremia lieten schrappen. Nee, ze zeiden: ‘Ook dit hoort erbij,
ook dit maakt deel uit van het getuigenis, ook dit moet het nageslacht horen.’
Zo hebben deze uitroepen van Jeremia bange mensen bij wie dergelijke gedachten opkomen,
aangemoedigd om op dezelfde wijze hun gedachten uit te spreken.

Afsluitend gebed:
God van Israël en onze God,
die uw volk niet vergeeft en niet prijsgeeft aan het duister en nog uw stem laat horen als over ons de nacht valt,
wij zegenen U.
Gij wijst ons terecht en wijst ons de weg met uw woord van liefde én oordeel.
Gij spreekt nog tot ons door uw profeten, deze van vroeger en van heden.
Gij roept ons weg uit ons dolen en dwalen en onthoudt ons uw visioen van vrede niet.
Zegen ons dan met uw Geest
en geef dat wij, bevlogen van uw liefde, ingaan in uw Koninkrijk.
Amen.
(Naar Sytze de Vries)