Tekst en onderricht maart 2024


“DE HEER HEEFT NAAR U ZIJN DIENAARS DE PROFETEN GEZONDEN”
(Jeremia 25, 4)
De boodschap van de profeten van Israël voor de mens van deze tijd




Onderricht

De teksten over de dienaar van Jahwe,
soms ook wel de gedichten of liederen van de lijdende dienaar van Jahwe genoemd, zijn teksten uit de profetieën van de zgn. Deutero-Jesaja, de ‘tweede Jesaja’,
een anonieme profeet die werkzaam was ten tijde van de Babylonische ballingschap, dus in een periode van 587 tot 538 v.C.
Sylvester Lamberights stelt dat het teksten zijn die we zeker moeten lezen, ook al, omdat sinds de eerste jaren van het christendom ze gelezen werden om er het Christusgebeuren mee te duiden
en vooral aan Jezus’ lijden en dood een betekenis te geven.
Met de Goede Week in het vooruitzicht
is het dan ook goed om bij deze teksten stil te staan. Voor een goed begrip van de teksten,
waarin licht en duisternis elkaar afwisselen
en glorie en lijden er blijkbaar hand in hand gaan, is het vooreerst van groot belang
er nogmaals op te wijzen dat de teksten dateren uit de tijd van de ballingschap, een periode waarin een einde is gekomen aan het koninkrijk van David,
maar ook een einde aan de tempel en daarmee wellicht ook een einde aan het vertrouwen dat men stelde in de God van Israël,
die toch troonde op de Sion en het volk ondanks alles wel trouw zou blijven. Van die God was in 587 niets te zien of te horen,
toch niet in de zin van daadwerkelijke afwending van gevaar en ondergang. Een vraag die natuurlijk na lezing van de teksten bovendrijft is:
wie in die ‘dienstknecht’?


In de Hebreeuwse tekst lezen we steevast het woord ‘ebed.
Dat woord komt zowat 780 keer voor in het OT
en wordt in de Griekse vertaling van het OT, de zgn. Septuaginta, als volgt vertaald: 341 keer als pais, hetgeen ‘knaap’, maar ook jonge ‘dienaar’ kan betekenen, hetgeen ook het geval is met het Hebreeuwse woord voor ‘knaap’: na’ar;
311 keer als doulos, hetgeen duidelijk ‘slaaf’ betekent;
en 43 keer als therapoon hetgeen in het Grieks een ‘schildknaap’, ‘dienaar’

of ‘helper’ kan aanduiden (vgl. therapuoo – therapie/therapeut).
Het Hebreeuwse woord ‘ebed kan echter ook verwijzen naar een ‘vereerder’, iemand die trouw is aan zijn godheid.
Als we even kijken naar de taken of de zending van de dienstknecht, dan is het duidelijk dat hij, trouw aan God, gezonden is
en in gehoorzaamheid aan God zijn taken uitvoert:
het recht openbaar maken, het recht op aarde vestigen, een boodschap verspreiden, Gods heerlijkheid openbaren, het volk terug naar God leiden,
het volk terug oprichten en terugbrengen, een licht voor de volkeren te zijn,
velen rechtvaardig maken.
Gaat het over een koning of over een profeet?
Een traditionele Joodse interpretatie is
dat met de term ‘dienstknecht’ het Joodse volk zelf wordt aangeduid, geroepen om Gods naam te heiligen, zijn wil te openbaren
en een licht voor de volkeren te zijn,
een zending die de Kerk graag als de hare wil erkennen.
Maar in de tijd van de Deuterojesja kan deze zgn. collectieve interpretatie dan noch op het Joodse volk noch op de Kerk slaan,
maar alleen op de ballingen die God trouw zijn gebleven ondanks alles en in de ballingschap weliswaar te lijden hebben
maar toch hun hoop bewaren en blijven vertrouwen.
Duidelijk is dat deze teksten hoopvolle teksten zijn
en onderdeel vormen van een bundeling profetieën, Jesaja 40-55, die ook wel als ‘het boek der vertroosting’ betiteld wordt.
En zijn de teksten hoopvol, ze verdoezelen het lijden niet. De lijdende dienstknecht kan dus best het lijdende volk zijn,
maar dan ook iedere Godsgetrouwe die lijdt omwille van die trouw, iedere Godsgetrouwe die de naam van God heiligt
en de aanwezigheid van God present stelt
in een wereld die God als totaal afwezig verklaart
omdat Hij zich ook niet als helpende in die wereld openbaart,
toch niet als de helper die aan alle lijden en ellende een historisch einde maakt! Niet dat de hoop dan gevestigd wordt op een niet-historisch hierna-maals.
Troost in uitzichtloosheid is iets wat helpt om verder te gaan
als alle hoop verdwenen is en als er geen verwachting op redding meer is. De Joodse theoloog en filosoof Eliëzer Berkovits schreef:
Ik sta in eerbied voor de gedachtenis van de ‘Qedosjim’
die de gaskamers binnengingen met het ‘Ani Ma’amin’ (ik geloof) op hun lippen. (…) Ik geloof omdat zij geloofden.
Troost is hier verbonden met het aanwezig weten van God in verlatenheid, dat wil zeggen, als we Hem niet ervaren zoals we dat willen en verwachten.
Troost is hier verbonden met de overgave aan het bewustzijn van Gods aanwezigheid, aan een één zijn met Hem, ook al is er van die God uit geen antwoord
op onze behoeften aan bevrediging, beveiliging en bevestiging.
Het is troost die geput wordt in onbaatzuchtige verbondenheid met Hem en in het onbaatzuchtig inzien van onze plaats in de wereld,
zelfs in situaties die ons dwingen om atheïst te worden
en zoals Berkovits verder schreef, een ongeloof te omarmen die niet intellectueel is, maar wel een door de omstandigheden verpletterd, geschokt en verpulverd geloof.
Als men het geheel van de teksten van de lijdende dienaar beschouwd, dan ziet men er een paradox over gespreid liggen:
geloof waar ongeloof zou moeten zijn,
een nieuw begin in een uitzichtloze leegte,
lijden en dood als de weeën van een nieuwe toekomst, maar niet meer de verwachte voortzetting van het verleden.
Het is merkwaardig dat dit op godsdienstig vlak in de ballingschap zijn beslag kreeg.
Deze tijd is immers de geboorte van het monotheïsme,

de belijdenis dat de zgn. verslagen God van Israël de éne en enige is.
Een ander paradoxaal gegeven in de teksten is dat de niet succesvolle in de ogen van de wereld
toch de zegenrijke voor het werk van God blijkt te zijn, ook al voert de dienstknecht zijn zending niet uit
op de wijze waarop de wereld altijd succes najaagt:
met macht, met geweld, met aanzien, met titels.
Werelds succes en aanzien is geen teken van goddelijke uitverkiezing. Verworpenheid en vervolging blijkbaar wel.
De boodschap die de gezondene brengt
dient trouwens niet succesvol te zijn naar de normen van de wereld, maar wel waar en waarachtig en wat voor de wereld succesvol is
is niet altijd waar, want ‘vulgus vult decipi’: het volk wil bedrogen worden.
Daarom kan de boodschap die de knecht brengen moet
niet als een dogma verkondigd worden waarvoor en waarmee men ten strijde trekt. De dienstknecht van God is dus iedere Godmens,
door God gezalfd, door Gods Geest ondersteund,
die gehoorzaam is aan God, perfect zichzelf is in het dienstwerk, ontdekt heeft dat dienstknecht of slaaf van God
en dus van de waarheid en de liefde zijn,
de hoogste vorm van menselijkheid inhoudt. Hij is dienstknecht vanaf de geboorte.
Dat duidt geen tijdstip aan, maar wel dat een mens geboren is om Gods heerlijkheid te openbaren,
dat dit de zin is van ons bestaan:
Gods onvoorwaardelijke liefde belijden, beleven, verkondigen. De dienstknecht is iedere mens, iedere Godmens,
die leeft met een onvoorwaardelijk maar toch beproefd vertrouwen en daardoor kan verkondigen wat op geen succes kan rekenen, maar wel waar is en moet verkondigd worden, die niet terugdeinst, die dus dingen zeggen kan en doen wat niet te zeggen en te doen is, die doet wat men nooit durfde doen,
maar wel uiteindelijk vanuit een goed geweten gedaan wordt, vanuit het weten dat God nabij is.
De dienstknecht is iemand die het waagt zichzelf te zijn, te beantwoorden, niet aan de normen van de wereld, niet aan het correcte politieke denken en spreken,
maar aan zijn individuele zijn, en leeft met een ongehoord zelfbewustzijn: door God bemind te zijn, met God één te zijn.

https://www.youtube.com/watch?v=boAUJ40fYE8&ab_channel=ElisaRapado

Lezing uit Sylvester Lamberigts, Bijbelse verkenningen. Markante figuren uit het Oude Testament

Voor Deuterojesaja zelf is de ‘dienstknecht van Jahwe’ het volk Israël, althans dat gedeelte van de ballingen dat trouw bleef aan de eigen God en dat het eigen lot leerde verstaan en verdragen
als zinvol voor de toekomst van het gehele volk.
In deze gedichten, die je beslist in je bijbel moet opzoeken en lezen, vertolkt de profeet een formidabele boodschap.
Aan mensen die in hun lijden geen weg een geen toekomst meer zien, durft hij verkondigen dat het lijden zelf de weg is
die leidt naar een nieuwe toekomst.
Geweldig is dat! Op het eerste gezicht lijkt lijden verlies, een stap achteruit. Maar dat is niet zo. Voor Deuterojesaja is het lijden een stap vooruit.
De ballingen mogen hun lijden zien
als de grootste weerstand tegen de onderdrukkende macht.