Herwig Arts

ONTMOETING EN VRIENDSCHAP    Een goddelijk gebeuren
De spirituele dimensie in intermenselijke relaties.

Het christendom is de godsdienst van de vriendschap.
Herwig Arts sj

28 september 2019

Eigenlijk is het christendom de godsdienst van de vriendschap, en wel in tweevoudig opzicht.
Voor Ignatius en voor Bernardus was het ideaal van de christen,
een vertrouwelijke, ja zelfs vriendschappelijke omgang met God.
God is inderdaad één en al verlangen naar een verbond,
een vereniging of een intieme verbintenis met iedere mens.
Is de Bijbel niet het lange verhaal van het oude en nieuwe ‘verbond’ tussen God en zijn volk?
Maar bovendien is de mens ook geroepen om van zijn medemensen te houden.


“Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft”, lazen we reeds in het begin van het boek Genesis.
De mens is immers geschapen “naar Gods beeld en gelijkenis”.
Welnu, God is wezenlijk liefde.

De mens bloeit bijgevolg slechts open, wanneer hij op zijn beurt liefde geeft en liefde mag ervaren.
In één woord, wanneer hij leeft in een klimaat van liefde.
Dus wanneer hij leeft naar het beeld van God.
Dat hechte vriendschap centraal staat in het evangelie,
blijkt o.m. uit de beslissende vraag van Christus aan Petrus, vooraleer Hij deze het ambt van zielenherder toevertrouwt: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij méér lief dan deze anderen hier?’

Nu zijn zowel de vriendschap als de godsliefde steeds zeer concreet.
Zij vinden hun oorsprong - om met Lévinas te spreken – “in de naakte blik van een menselijk gelaat dat mij aanspreekt, nog voordat het ook maar één woord heeft gezegd.”
Het is langs het gelaat van Christus dat wij de liefde van God leren kennen en beminnen … .
Niemand kent God; men kent echter Jezus Christus.
Men kent tenslotte ook niet de natuur, maar men houdt van bepaalde landschappen.

De vrees voor iedere vorm van vriendschap, die in het verleden bij zovele asceten leefde, vond
meestal zijn oorsprong in de idee dat het menselijk vermogen tot liefhebben slechts van een beperkte aard zou zijn (wat ontegensprekelijk waar is) en dat derhalve iedere investering van tijd, energie en affectie onvermijdelijk ten nadele van de godsliefde moest uitvallen.
Ook mystici hebben beseft en getuigd dat de beleving van menselijke vriendschapsbanden een noodzakelijke voorwaarde is om tot godsliefde in staat te zijn.

Noch in het gebed, noch in de vriendschap mag men iets forceren.
Ieder mens heeft in dit opzicht immers zijn eigen ritme en zijn eigen roeping of levensweg.

“Dank zij  de spontane vriendschap die ik voel voor enkele uitverkorenen van mijn hart,
blijft het mij mogelijk om mij steeds weer bij voorkeur allereerst te keren naar hen die in nood zijn. Wie echter zozeer begaan is met armen en behoeftigen dat hij geen tijd en aandacht meer overhoudt voor zijn ‘amis de coeur’, zal spoedig aan dat altruïsme bezwijken. Zonder de ruggengraat van de onverplichte vriendschap blijkt een volgehouden naastenliefde onleefbaar.”