Voorbije lezingen 26 mei 2020

ONTMOETING EN VRIENDSCHAP: EEN GODDELIJK GEBEUREN
De spirituele dimensie in intermenselijke relaties.

26 mei 2020

Inleiding vanuit Herwig ARTS, De wegen van het hart. Over vriendschap, blz. 133-145: Menselijke vriendschap en Godsliefde.

In het laatste hoofdstuk van zijn boek wijdt Arts enkele beschouwingen
aan de relatie tussen menselijke vriendschap en liefde tot God.
Heel wat regels besteedt hij aan de schets van wat
een ‘jansenistische’ opvatting van zuiverheid kan genoemd worden:
een zich verre houden van al wat aards en al te menselijk is.
Deze opvatting van zuiverheid omhelst ook de idee
dat al het aardse en geschapene onzuiver is,
een idee die natuurlijk botst met het scheppingsgeloof,
een idee die de Kerk ooit als zeer onjuist – ketters – beschouwde.


Vanuit deze idee werd/wordt dan gewaarschuwd tegen al te grote gehechtheid aan mensen.
Deze werd/wordt niet alleen verdacht van morele onzuiverheden
maar zou ook een hindernis zijn om God geheel en al, zuiver en onverdeeld toe te behoren.
Deze idee leidde/leidt ook tot een ascese van beperkingen, verboden en louter boete.
De opvatting van zuiverheid is bovendien in zo’n manier van denken zeer materialistisch
en doet steeds de vraag stellen: ‘Hoever mag men gaan?’
Ze leidde en leidt tot een seksualiteitsbeleving van verkramping.

In de liefde – als het liefde is – kan men nooit ver genoeg gaan.
De evangelische vorm van zuiverheid is een groeien naar een volwassen liefde.

Het christendom is de godsdienst van de liefde en de vriendschap.
God houdt van de mens en Hij vraagt dat wij vertrouwelijk met Hem omgaan,
als met een liefdevolle moeder of vader, als met een liefdevolle vriend.
En Hij roept ons – gebiedt ons – om van onze medemensen te houden.
Er is niets mis met de liefde.
Bovendien: God is liefde.
Als wij geschapen zijn als zijn beeld en gelijkenis
dan beantwoorden we aan ons geschapen wezen door lief te hebben.
Daardoor zijn we werkelijk beeld en gelijkenis van God.
De liefde tot een medemens staat niet concurrerend tegenover de liefde tot God.
Ze is er integendeel de vervulling van.

En zoals liefde voor een mens, is de liefde voor God ook steeds concreet,
dat wil zeggen, een liefde van aangezicht tot aangezicht.
Het gelaat van de medemens die mijn liefde oproept en wekt is het gelaat van God.

Ook voor Jezus en veel heiligen was vriendschap heel concreet.
Jezus hield van Lazarus, van zijn leerlingen.
Franciscus van Assisi had een innige vriendschap met Clara,
Franciscus van Sales met Jeanne de Chantal,
Teresa van Avila met Johannes van het Kruis.

Grote spirituele leiders en leidsters, mystici en  mystica
hielden en houden voor dat liefde en vriendschap voor en met mensen
een voorwaarde is om tot liefde en vriendschap voor en met God te komen.
De oefenschool van de liefde is niet de woestijn of de stilte,
maar een gemeenschap waarin weliswaar voor stilte veel ruimte is.
Godsliefde veronderstelt het vermogen mensen lief te hebben.
En God laat ons in ons leven mensen ontmoeten waarin Hij ons tegemoet komt
en waardoor we groeien in liefde.

Bovendien geloven we toch dat God mens geworden is,
dat Hij in het menselijke is neergedaald om het menselijke te vergoddelijken.
Gods liefde incarneert zich in menselijke liefde.
Ubi caritas et amor, ibi Deus est.

Liefde is bovendien niet kwantitatief in deze zin
dat men ze op een verdelende weegschaal kan leggen
om te concluderen dat wat men aan de één geeft, men minder aan een ander geeft.
Liefde vermeerdert zich waar ze zich uitbreidt, als een vuur dat uitbreidend heviger wordt.

God vinden we nooit als we van het aardse en van de medemens wegkijken.
Maar ook niet als we er ons blind op staren.
De mens, hoezeer we die ook liefhebben, is God niet.