Tekst en Onderricht september 2022
Bijbellezing uit het Johannesevangelie:
1, 1 In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God.
2 Dit was in het begin bij God.
3 Alles is door Hem geworden
en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is.
4 In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen.
5 En het licht schijnt in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan. 6 Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. 7 Deze kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht,
opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
8 Niet hij was het Licht, maar hij moest getuigen van het Licht. 9 Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld. 10 Hij was in de wereld. De wereld was door Hem geworden, en toch erkende de wereld Hem niet.
11 Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet.
12 Aan allen echter die Hem wèl aanvaardden, aan hen die in zijn Naam geloven,
gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden.
13 Zij zijn niet uit bloed noch uit begeerte van het vlees of de wil van een man, maar uit God geboren.
14 Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid.
15 Wij hebben Johannes’ getuigenis over Hem toen hij uitriep: “Deze was het van wie ik zei: Hij die achter mij komt, is mij voor, want Hij was eerder dan ik.”
16 Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen: genade op genade.
17 Werd de Wet door Mozes gegeven,
de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus.
18 Niemand heeft ooit God gezien.
De Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen.
Onderricht
De proloog van het Johannesevangelie kan gezien worden als een inleiding van een wetenschappelijk werk
of als de ouverture van een opera.
Belangrijke thema’s komen er reeds aan bod
en daarom kan een inleiding of een proloog vooraf gelezen worden. Maar meestal wordt een inleiding of een ouverture pas geschreven als het gehele oeuvre al af is.
En zo kan het interessant zijn om een inleiding bij het begin over te slaan en pas nadien te lezen als een samenvatting
waarbij alle elementen dan pas goed begrepen worden.
De proloog is wellicht een oud christelijke hymne
die de evangelist heeft aangevuld met verwijzingen naar Johannes de Doper en met een verduidelijking van de verhouding tussen Jezus en de Thora.
We hebben deze aanvullingen in de Bijbeltekst cursief weergegeven. Misschien wou hij de figuur van Johannes wat relativeren.
Want in sommige christelijke, joods-christelijke groepen werd Johannes nog steeds als een quasi-Messias beleden.
In andere joods-christelijke kringen gold de Thora ook nog als bindend.
Sommige exegeten en commentatoren blijven erbij dat volgens de evangelist de openbaring van de Thora
door de openbaring van Jezus is afgedaan en vervangen.
Deze interpretatie en ook interpretaties van sommige andere verzen van het Johannesevangelie en ook van de term ‘Joden’,
hebben het anti-judaïsme en ook het antisemitisme gevoed. Hier zij al duidelijk gesteld dat bij Johannes de term ‘Joden’
niet slaat op het Joodse volk, maar op de religieuze leiders van Judea.
Tot die verkeerde interpretaties behoord misschien ook een lezing van vers 11:
Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet.
Het ‘zijne’ zou dan slaan op het Joodse volk, de ‘zijnen’ op Jezus’ volksgenoten.
Voor de christenen bleef en blijft de Thora
het openbarende en verlichtende woord van God.
Anders zouden we het Oude Testament in onze geschriften niet opgenomen hebben. Toch is voor Johannes Jezus Christus wel degelijk dé openbaring van God.
Johannes de Doper is slechts een getuige, maar wel de belangrijkste.
Zijn getuigenis diende mensen tot geloof te brengen en daarmee tot leven. Dat is precies ook wat de evangelist met zijn geschrift bedoelt.
Op het einde ervan lezen we immers:
20, 30 Nog vele andere tekenen heeft Jezus gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen, welke niet in dit boek zijn opgetekend,
31 maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God,
en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn Naam.
De eerste woorden van de proloog maken meteen duidelijk dat het verhaal dat zich ontwikkelt in het Johannesevangelie
een scheppingsverhaal is, een herscheppingsverhaal, een reddingsverhaal. ‘Redden’ is herscheppen, tot nieuw leven brengen.
Scheppen is tot leven brengen en de mogelijkheden om te leven aanbieden. Daar is het bij de schepping principieel (‘in principio’) en uiteindelijk om te doen. Leven geven, nieuw leven geven, herscheppen, is dé taak van het Woord.
Het eerste vers zegt niet dat het Woord God is,
maar wel datgene in wie Gods scheppende en herscheppende kracht aanwezig is, dat het Woord bij de scheppende God is als een werktuig,
en ook, dat het Woord God-voor-ons-is,
waarin God zich openbaart, maar ook waardoor God bij ons aanwezig is. Voorlopig wordt nog niet gezegd dat Jezus van Nazaret Gods Woord is. Maar wel wordt dra duidelijk dat wie dit woord aanvaardt,
wie zich door dat woord laat raken en verlichten,
het nieuwe leven deelachtig wordt en kind van God is. Het begrip ‘navolging’ is hier echter nog niet aan de orde.
Het Woord is een verlichtend Licht.
Verlichten betekent hier ‘openbaren’, ‘laten zien’ en ‘kenbaar maken’. Kenbaar wordt gemaakt wie God voor ons is, wie wij zijn,
wat echt leven is en welke de wegen zijn die naar dat echt leven voeren. Verlichting bereiken, tot de kennis van het echte leven komen,
is het doel van elke levenswijsheid,
van elke vorm van waarachtige spiritualiteit, ook van de Bijbelse.
Dat de duisternis, de duistere wereld, het licht niet aanvaardt
is eigenlijk vanzelfsprekend, want als de duisternis het licht aanneemt heft zij haar eigen bestaan op.
Het licht openbaart evenwel ook het bestaan van de duisternis.
Bij de interpretatie van het begrip ‘wereld’ in het Johannesevangelie blijkt dat we niet al te Grieks mogen denken, maar wel als Jood.
Staat in de Griekse grondtekst ‘logos’ voor woord, dan dienen we, om dat woord te begrijpen,
niet zozeer te denken met Grieks filosofische termen,
maar dienen we het eerder te lezen als het Hebreeuwe ‘dabar’, hetgeen wel ‘woord’ betekent, maar ook ‘daad’, ‘gebeuren’.
Het meervoud ‘debarim’ kan als ‘gebeurtenissen’ of ‘geschiedenis’ gelezen worden. Zo is het Griekse woord voor wereld ‘kosmos’
niet te begrijpen als de door de Grieken gedachte vaste ordening van heelal en aarde, maar als ‘wereldgebeuren’,
hetgeen mensen hier en nu van de schepping, van de aarde maken. Bij Johannes, maar ook bij de andere evangelisten,
is in die zin sprake van ‘deze wereld’, in het Hebreeuws ‘olam hazzè’. Het Licht dat in deze wereld schijnt laat zien hoe die wereld is,
maar aangezien het Licht ook de komende wereld openbaart, ‘olam haba’, hoe de wereld zou kunnen en moeten zijn,
laat het licht ook zien hoezeer deze wereld ver af staat van de komende.
Het leven dat ten deel valt aan hen die het licht aanvaarden
is een nieuw leven dat een deelname is aan de komende wereld, een wereld waarin de mensen kinderen van God zijn.
Noch de besnijdenis (bloed), noch menselijke ordening en streven, noch de menselijke wil tot leven en voortleven en verderleven, maakt ons tot kinderen van God, maar alleen de wil van God,
de Geest van God die de mens tot een levend wezen maakte.
Ieder ‘kind van God’ is in der mens geboren door een overschaduwen van de Geest. Ieder ‘kind van God’ is om zo te zeggen ‘maagdelijk’ geboren.
‘Kind van God’ zijn heeft niets te maken met menselijke voortplanting.
Om het openbarende en verlichtende scheppende werk te doen komt het Woord in deze wereld en wordt er ‘vlees’.
Bedoeld wordt het vergankelijke, kwetsbare, sterfelijke en nietige bestaan.
God openbaart en verlicht de mensheid in en door en met een vergankelijk, kwetsbaar, sterfelijk en nietig mens.
We horen hier die andere oudchristelijke hymne uit de brief aan de Filippenzen weerklinken:
2,6 Hij die bestond in goddelijke majesteit
heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God:
7 Hij heeft zich van zichzelf ontdaan
en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden.
Het vers 14 Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond,
is het kernvers van de proloog en vat het evangelie samen: de mens Jezus van Nazaret is Gods Woord, Gods Licht,
is Gods openbaring en verlichting, Hij die leven geeft.
Nog steeds wordt echter die Jezus van Nazaret niet bij name genoemd.
Om de identiteit van het Woord en het Licht te weten zal men het evangelie moeten lezen
en pas als die Jezus van Nazaret sterft op het kruis zal het definitief duidelijk worden dat Hij het is.
Jezus, die de voeten van zijn leerlingen wast en gekruisigd is, is de mens in wie men God ziet, in wie God aanwezig is,
in wie God in de wereld woont. Tot Filippus zegt Jezus:
Wie mij ziet, ziet de Vader.
In Hem is de sjekinah, het Hebreeuwse woord voor Gods aanwezigheid,
vormelijk en etymologisch verwant met het Griekse woord voor ‘kamperen’ en ‘tent’:
skéneo en skènè.
In het Johannesevangelie wordt ook de overtuiging uitgesproken
dat ieder die ‘kind van God’ is eveneens Gods aanwezigheid in de wereld is. In de Bergrede zegt Jezus tot zijn leerlingen:
Gij zijt het licht van de wereld.
Muziek om stil bij te worden: https://www.youtube.com/watch?v=3IGXK4vI8CI&ab_channel=KonstantinSchmidb auer
Lezing uit Anselm GRÜN, Het evangelie spiritueel gelezen:
Licht staat voor de goddelijke sfeer,
de enige waarin de mensen zichzelf kunnen begrijpen
en waarin de vragen en raadsels van het menselijk bestaan oplossen.
Absolute verlichting is ook bevrijding van de dood als het lot dat het bestaan zinloos maakt.
Christus schijnt als licht in het duister.
Hij wil opglanzen in de diepten van onze ziel waar het donker is, zodat we de moed hebben
om de hele waarheid van onze ziel in het licht te zetten. Het licht wil ons tot verlichting brengen.
Dat is het doel van elke spirituele weg.
Verlichting, daar hunkeren we vandaag de dag ook naar. We willen dolgraag achter de schermen kijken,
alles wat is tot op de bodem doorzien, ‘helder zien’. We willen dat de sluier, die alles bedekt,
wordt opgetrokken zodat we de werkelijkheid zien zoals die echt is, en we kunnen leven in het licht.
Want zolang we in de duisternis wandelen, begrijpen we onszelf niet.
We raken de weg en onszelf kwijt. We zijn blind en dood.
Jezus kwam als het ware licht naar de wereld. ‘Hij kwam naar wat van Hem was,
maar wie van Hem waren hebben Hem niet ontvangen.’