tekst en onderricht november 2022



“ZOZEER HEEFT GOD DE WERELD LIEF”
Een verkenning van het Johannesevangelie




Bijbellezing uit het Johannesevangelie:

3, 1 Er was onder de Farizeeën iemand die Nikodémus heette. Hij behoorde tot de voornaamsten van de Joden.
2 Eens kwam deze in de nacht bij Hem en zei:
“Rabbi, wij weten dat Gij van Godswege als leraar gekomen zijt,
want niemand kan die tekenen doen die Gij verricht, als God niet met hem is.”
3 Jezus gaf hem ten antwoord:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
als iemand niet wedergeboren wordt kan hij het Rijk Gods niet zien.”
4 Nikodémus zei tot Hem:
“Hoe kan een mens geboren worden als hij al oud is? Kan hij soms in de schoot van zijn moeder terugkeren en opnieuw geboren worden?”
5 Jezus antwoordde:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U: als iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij het Rijk Gods niet binnengaan.
6 Wat geboren is uit het vlees is vlees, en wat geboren is uit de Geest is geest.


7 Verwonder u niet dat Ik u zei: gij moet opnieuw geboren worden. 8 De wind blaast waarheen hij wil; gij hoort wel zijn gesuis,
maar weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het met ieder die geboren is uit de Geest.”
9 Nikodémus gaf Hem ten antwoord: “Hoe kan dat geschieden?”
10 Daarop zei Jezus weer:
“Gij zijt een leraar van Israël en weet dat niet eens?
11 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Wij spreken over wat Wij weten en Wij getuigen van wat Wij gezien hebben, maar onze getuigenis aanvaardt gij niet.
12 Wanneer ge zelfs niet gelooft als Ik u spreek over aardse dingen, hoe zult gij dan geloven, als Ik spreek over hemelse dingen?
13 Nooit is er iemand naar de hemel geklommen,

tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des Mensen. 14 En deze Mensenzoon moet omhoog worden geheven, zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn,
15 opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben.
16 Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.
17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
18 Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld,
omdat hij niet heeft geloofd
in de Naam van de eniggeboren zoon van God.
19 Hierin bestaat het oordeel: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren.
20 Ieder die slecht handelt, heeft een afschuw van het licht en gaat niet naar het licht toe uit vrees
dat zijn werken openbaar gemaakt worden.
21 Maar wie de waarheid doet, gaat naar het licht,
opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.”

Onderricht
Van de tekst uit het 3de hoofdstuk van het Johannesevangelie, behoren de verzen 14 tot en met 17 mijn inzien
tot de belangrijkste van het Johannesevangelie.
Ik beschouw ze als een samenvatting van het evangelie.
Ze zeggen ons vooreerst wie Jezus is en wat zijn zending is. Hij is de Mensenzoon, de eniggeboren Zoon van God.
Zijn zending is het de wil van de Vader te vervullen. De wil van de Vader is louter uiting van liefde.
God is liefde.
Liefde is gericht zijn op het leven en geluk van geliefden. God wil dat wij mensen leven, eeuwig leven,
d.w.z. deelnemen aan zijn leven, aan zijn liefde.  Het doel van Jezus’ zending is: ons eeuwig leven. Ook wordt duidelijk gemaakt wat wij moeten doen om dat eeuwig leven te verwerven: in Hem geloven.

De nachtelijke dialoog tussen Jezus en de farizeeër Nicodemus eindigt eigenlijk als een monoloog.
In dit gesprek beluisteren vele commentatoren
een confrontatie tussen de johanneïsche gemeente en het jodendom. De ‘strijdvraag’ is: welke is de weg naar het eeuwig leven.
Het is de vraag die iedere religie bezighoudt.
In het Marcusevangelie lezen we hoe iemand
met deze vraag bij Jezus komt aanlopen alsof zijn leven er van afhangt:
Toen Hij zich weer op weg begaf,
kwam er iemand aanlopen die zich voor Hem op de knieën wierp en vroeg:
“Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” (Mc 10, 17)
We horen Nicodemus die vraag niet stellen,
maar uit Jezus’ repliek op Nicodemus’ inleidende felicitaties
kunnen we opmaken dat Jezus die vraag veronderstelt en meteen beantwoordt. Hierbij is het goed te weten wat aan dit nachtelijk bezoek van Nicodemus voorafging.
Jezus heeft in Jeruzalem zijn visitekaartje afgeleverd en meteen laten zien met wie men te doen heeft.
Hij heeft de tempel gereinigd.
Heeft Hij daarmee ook aangegeven dat de offercultus geen weg naar eeuwig leven is?

Het relaas van die tempelreiniging eindigt als volgt.
Terwijl Hij bij gelegenheid van het paasfeest in Jeruzalem was,
begonnen er velen in zijn Naam te geloven bij het zien van de tekenen die Hij deed. Maar Jezus van zijn kant had geen vertrouwen in hen, omdat Hij allen kende.
Hij wist wat er in de mens stak
en daarom was het niet nodig dat iemand Hem over de mens inlichtte. (Jo 2, 23-25)
Hier wordt al een thema van de les aan Nicodemus aangeraakt: geloof.
Jezus heeft geen groot vertrouwen in dat geloof en in de broodrede, die we in het zesde hoofdstuk
van het Johannesevangelie beluisteren, zal Hij dit onomwonden zeggen:
“Maar er zijn er onder u, die geen geloof hebben.” –
Jezus wist inderdaad van het begin af aan
wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren (Jo 6, 64)
Dit quasi-geloof ontstond bij het zien van de tekenen die Hij deed.
Nu opent Nicodemus het gesprek met een verwijzing daarnaar:
“want niemand kan die tekenen doen die Gij verricht, als God niet met hem is.”
Jezus van zijn kant wist blijkbaar welke vraag er in Nicodemus stak. Het was niet nodig dat Nicodemus die stelde.
Behoorde Nicodemus ook tot de beginnende gelovigen?
Dat zou kunnen blijken uit zijn later optreden in het evangelie,
maar ook uit het tijdstip van zijn bezoek, dat velen als een teken van angst zien, maar anderen als een uiting van twijfel.
Misschien leeft in hem nu wel echt de vraag:
“Wat moet ik doen om het Rijk Gods binnen te gaan? Om eeuwig leven te hebben?”

In zijn antwoord op de niet gestelde maar veronderstelde vraag heeft Jezus het over het ‘Rijk Gods’.
Dat is de enige keer dat dit begrip in het Johannesevangelie te lezen is.
Men mag zonder enige aarzeling
de uitdrukking ‘eeuwig leven’ ernaast plaatsen als een begrip met dezelfde inhoud. Het ‘Rijk Gods zien’ of het ‘Rijk Gods binnengaan’
is het hebben en verwerven van eeuwig leven, dat eeuwig leven ervaren en beleven.
Jezus’ antwoord heeft het eerst over ‘wedergeboren worden’
en ‘geboren worden uit water en geest’ als voorwaarde om dat te kunnen. Vervolgens is er sprake van ‘geloven in de Mensenzoon’
en ‘geloven in de door de Vader gezonden eniggeboren Zoon’.
Ook wordt de weg naar het eeuwig leven geduid als opzien naar de omhoog geheven Mensenzoon.
In dit spreken, dat verwijst naar een passage uit het verhaal van de woestijntocht, blijkt ook dat Jezus’ zending niet zozeer gelegen is in het uitboeten van onze zonden, noch in de vergeving van onze zonden, maar in genezing, in redding,
in het weer levend maken van hen die de dood gewijd zijn. De redding is gelegen in het opzien naar de verhoogde.
Dit opzien, dat in het beeld verondersteld is, is synoniem van ‘geloven’ in de gekruisigde.
En dit geloven is ook bij Johannes gelegen in de navolging van de liefde die zich in de kruisdood openbaart.
Zowel het geloof, als de navolging maken het opnieuw geboren worden uit,
zorgen er voor dat de wedergeboorte en het verwerven van eeuwig leven plaatsvinden. Het is mogelijk als gave van de Geest,
een gave die volgt uit het geboren worden uit water: de bekering van de mens, de bekering van het hart.
De mens is niet van nature zomaar kind van God.
Als allen kinderen van God zijn is dat door het inwonen van Gods Geest in ons, die iedere mens tot eeuwig leven brengt, iedere mens die zich voor Hem opent. De zending van de Mensenzoon is het de weg naar het leven aan te wijzen, door er als leraar over te spreken, door tekenen te verrichten
maar door zelf ook de weg te gaan, een weg die eindigt met de kruisdood.

Het is de weg van de liefde, een weg van zelfgave, het geven van jezelf.

Wat wordt dan bedoeld met dat ‘eeuwig leven’, het leven na de wedergeboorte? Het is een nieuw en ander leven, een transformatie door de Geest bewerkt.
Het is niet een ‘vleselijk’ leven.
Met ‘het vlees’ wordt in het Johannesevangelie de wereldse mens aangeduid, de mens van de natuur en de cultuur,
een leven dat beheerst wordt door de behoefte aan bevrediging, beveiliging en bevestiging van het ik.
Nogmaals: uit zichzelf is die mens niet tot wedergeboorte in staat.
Het onderhouden van geen enkele religieuze wetgeving
of het adept zijn van gelijk welk menselijk religieus systeem
stelt de mens in staat om een nieuw leven te leiden en eeuwig leven te verwerven. Dit is het werk van Gods Geest. Het is Gods liefde die het bewerkt.
Dit geloofsgegeven was voor veel joodse gelovigen dé struikelblok. Dat lezen we opnieuw in die fameuze broodrede,
waar vlees staat voor alle menselijke aards-religieuze instelling:
“Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u, die geen geloof hebben.” –
Jezus wist inderdaad van het begin af aan
wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren. Hij voegde er aan toe:
“Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, als het hem niet door de Vader gegeven is.”
Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. (Jo 6, 63-66)
Eeuwig leven heeft niets te maken met het aanschouwen van de goddelijkheid, maar ervoor zorgen dat in ons Gods liefde aanschouwd kan worden.
Het eeuwige leven is delen in Gods leven, in zijn wezen dat liefde is.
Het is beeld en gelijkenis van God zijn in en door een levenswandel,
die niet zozeer het onderhouden is van religieuze wetten en voorschriften, maar getekend is door uiterst dienstbare liefde, door zelfgave.
Jezus’ leven was daartoe inspirerend, letterlijk: de geest gevend.

Muziek om stil bij te worden: https://www.youtube.com/watch?v=oz1KqAK7VLQ&ab_channel=pannonia77

Lezing uit Anselm GRÜN, Het evangelie spiritueel gelezen:
Het geloof is de weg waarop we deelhebben aan het eeuwige leven, aan de bevrijding die Jezus heeft gebracht,
aan de liefde als fundament van alles wat is,
wat ook de grondreden is van Jezus’ komst naar de wereld.
De lezers van het Johannesevangelie
zullen Gods liefde nu erkennen in alles wat Jezus doet en zegt. Als ze zich met deze liefde laten volstromen,
zal hun leven veranderen.
Ze zullen door de liefde die in Jezus wordt gebracht zelf kunnen liefhebben.
Johannes beschouwt dit herstel van het vermogen tot liefhebben als de ware bevrijding en redding.
Als wij onze ogen sluiten,
snijden we ons van het leven en de liefde af.
Als we geloven, zijn we al opgenomen in de andere wereld die door Jezus aanbreekt in onze wereld.
De kwaliteiten van die andere wereld zijn licht, waarheid, liefde en eeuwig leven.