tekst en o nderricht februari 2023

februari  2023

“ZOZEER HEEFT GOD DE WERELD LIEF”
Een verkenning van het Johannesevangelie



Bijbellezing uit het Johannesevangelie

6, 26 Jezus nam het woord en zeide:
A “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Niet omdat gij tekenen gezien hebt, zoekt ge Mij,
maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild.
27 Werkt niet voor het voedsel dat vergaat,
maar voor het voedsel dat blijft om eeuwig te leven
en dat de Mensenzoon u zal geven.
Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.
28 Daarop zeiden zij tot Hem:
“Welke werken moeten wij voor God verrichten?”
29 Jezus gaf hun ten antwoord: “Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.”
30 Zij zeiden tot Hem: “Wat voor teken doet Gij dan wel,
waardoor wij kunnen zien dat wij in U moeten geloven?” Wat doet Gij eigenlijk?
31 Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.”
32 Jezus hernam: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel.
Het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven,
33 want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.”
34 Zij zeiden tot Hem: “Heer, geef ons altijd dat brood.”
35 Jezus sprak tot hen: “IK BEN HET BROOD DES LEVENS: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben,
en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen.
36 Maar Ik zei u reeds, dat, hoewel gij Mij hebt gezien, gij toch niet gelooft.
37 Al wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik niet buitenwerpen.
38 Ik ben immers uit de hemel neergedaald,
niet om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft.
39 En dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft,
dat Ik niets van wat Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan,
maar het doe opstaan op de laatste dag.


40 Dit is de wil van mijn Vader, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft,
eeuwig leven bezit. En Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.”
41De Joden morden over Hem, omdat Hij gezegd had: “Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald,” 42 en zij zeiden: “Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, en kennen wij zijn vader en moeder niet?
Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald?”
43 Maar Jezus sprak tot hen: “Mort toch niet onder elkaar.
44 Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond, hem niet trekt.
En Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.
45 Er staat geschreven bij de profeten:
‘En allen zullen door God onderricht worden.’

Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft, komt tot Mij.
46 Niet dat iemand de Vader gezien heeft,
alleen Degene die uit God is, heeft de Vader gezien.
47 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie gelooft, heeft eeuwig leven.
48 IK BEN HET BROOD DES LEVENS.
49 Uw vaderen, die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven.
50 Maar dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft.
51 IK BEN HET LEVENDE BROOD DAT UIT DE HEMEL IS NEERGEDAALD.
Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.

B Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.” 52 De Joden geraakten daarover met elkaar in twist en zeiden:
“Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?”
53 Jezus sprak daarop tot hen:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u.
54 Wie mijn vlees eet (troogein) en mijn bloed drinkt,
heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.
55 Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.
56 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
57 Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet (troogein), leven door Mij.
58 Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald.
Het is niet zoals bij de vaderen, die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn. Wie dit brood eet (troogein) , zal in eeuwigheid leven.”
59Dit zei Jezus bij zijn onderricht in de synagoge van Kafarnaüm.

60 Toen zij dit hoorden, zeiden velen van zijn leerlingen:
“Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?”
61 Maar Jezus, die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hun: “Neemt gij daar aanstoot aan?
62 Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was ...?
63 Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven.
64 Maar er zijn er onder u, die geen geloof hebben.”
– Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren –.
65 Hij voegde er aan toe: “Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen,
als het hem niet door de Vader gegeven is.”
66 Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap.
67 Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: “Wilt ook gij soms weggaan?” 68 Simon Petrus antwoordde Hem: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven
69 en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.”

Onderricht

De ‘Broodrede’ in Jo 6, 26-59
wordt gewoonlijk opgesplitst in twee delen
zoals aangegeven in de tekstweergave hierboven:
het zogenaamde spirituele gedeelte (A) van vers 26 tot vers 51b en het eucharistische gedeelte (B) van vers 51c tot vers 58.
Is in het eerste gedeelte alleen sprake van brood eten,
waarbij het gewone Griekse werkwoord voor eten fagein genoteerd staat, dan is in het tweede gedeelte sprake van het eten van vlees en bloed
en vinden we tot driemaal in de Griekse tekst het werkwoord troochein,

hetgeen gewoon door ‘eten’ vertaald kan worden
maar in het klassieke Grieks ook het herkauwen van herbivoren aanduidt.
Sommigen hebben dan ook gedacht dat het tweede deel later aan het eerste deel werd toegevoegd
om het eerste deel ook een eucharistische duiding te geven.
In het NT vinden we het relaas van de instelling van de eucharistie bij Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs en bij de synoptici. Alleen bij Matteüs vinden we de uitnodiging om het brood,
dat Jezus als zijn ‘lichaam’ presenteert, te eten. Bij de anderen is alleen ‘neemt’ te horen,
maar dat veronderstelt ook het eten.
De uitdrukking ‘lichaam en bloed’ om een levende persoon te representeren komt echter buiten het instellingsverhaal niet voor,
maar wel, zoals in de Broodrede bij Johannes, ‘vlees en bloed’. Sommigen denken dan ook dat Jezus tijdens het laatste avondmaal ook wel van het nemen en eten van zijn ‘vlees’ zal gesproken hebben.
Het ritueel eten van vlees van offerdieren en drinken van hun bloed
was een wijd verspreid gebruik bij Griekse en Romeinse offermaaltijden.
Dit was voor Joodse gelovigen uitdrukkelijk verboden en daarom klinkt het tweede gedeelte
in de oren van veel leerlingen nogal waanzinnig en ergerlijk, veel ergerlijker nog dan het eerste gedeelte
waarin men zich niet zozeer ergert aan het gegeven
dat Jezus zich presenteert als het brood dat dient gegeten te worden, maar wel dat Hij als één van hen, van geringe komaf,
zich als het te eten brood voorstelt.
Dat over goddelijke wijsheid en goddelijke voorschriften
als voedsel gesproken wordt, voedsel dat sterkt en verheugt, is iets wat voorkomt in het OT en het Joodse vrome denken. Zo lezen we bij de profeet Ezechiël:
3, 1Hij zei tot mij: 'Mensenkind, eet wat u voorgehouden wordt, eet deze boekrol op en richt dan het woord tot het volk van Israël.' 2 Toen opende ik mijn mond en Hij gaf me die boekrol te eten.
3 Hij zei tot mij: 'Mensenkind, laat uw lichaam deze boekrol, die Ik u geef, opnemen en verzadig u ermee.
Ik at dus de boekrol op: ze smaakte me zo zoet als honing.
Het gemor en de ergernis in het eerste deel van de Broodrede richten zich tot de opvallende absolute autoriteitsuitspraak van Jezus
dat Hij het brood van Gods leven brengende wijsheid en wet zou zijn:
Ik ben het brood des levens.
Als Jezus in het begin van het tweede deel dat brood gelijk stelt aan zijn vlees (en bloed)
dan drukt Hij nog eens door dat Hij, een mens van vlees en bloed, wel degelijk Gods leven brengende wijsheid en Wet is,
Hij, die de leer van de Vader kent en belichaamt, Hij, die de Vader heeft gezien en kent.
De twist in het tweede deel, uitgedrukt in de zin
Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?
duidt dan niet zozeer een conflict met de persoon aan, maar wijst op dat soort onbegrip
dat we geregeld in verhalen bij Johannes aantreffen. In het gesprek met Nicodemus:
Nikodémus zei tot Hem: “Hoe kan een mens geboren worden als hij al oud is?
Kan hij soms in de schoot van zijn moeder terugkeren en opnieuw geboren worden?”
En bij de Samaritaanse aan de waterput:
Daarop zei de vrouw tot Hem: “Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep. waar haalt Ge dan dat levende water vandaan?”
Het lijkt ons wat ergerlijk dat men Jezus’ boodschap niet begrijpt.
Het zou toch ook voor hen duidelijk moeten wezen
dat men Jezus’ woorden als beeldtaal moet begrijpen,

een beeldtaal waar wij eventueel ook ver van afstaan, waardoor veel mensen misschien ook problemen hebben met het maaltijdkarakter van de eucharistie.
Het eten van iets is het assimileren van iets,
is de voedingsstoffen die in het voedsel aanwezig zijn je totaal eigen maken, zodat ze hun leven gevende of genezende kracht kunnen doen gelden.
Het kauwen en herkauwen helpt daarbij.
Het is dus het totaal één worden met het voedsel.
Zo diende de profeet Ezechiël totaal één te worden met Gods woorden. Die woorden dienden zijn woorden te worden,
zodat hij ze kon spreken van binnenuit.
Het ‘eten’ van Jezus betekent een totaal één worden met Hem,
ons met Hem assimileren, ons zijn persoon eigen maken, zelf Jezus worden. Dit is geen kwestie van ‘vlees’ maar een kwestie van de Geest.
De in Jezus aanwezige leven gevende substantie is de leven gevende Geest, de Geest die ons werkelijk (eeuwig) doet leven.
Dat Jezus ons die Geest schenkt is de eigenlijke boodschap van de Broodrede, een boodschap die men misschien zal inzien na de verrijzenis.
Dat lijkt Jezus te suggereren in de afgebroken zin:
Neemt gij daar aanstoot aan?
Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was ...?
Het leven dat de Geest ons door Jezus geeft, dat Jezus ons geeft, is een goddelijk leven, een deelhebben aan het Rijk Gods,
een leven ontdaan van angst en egoïsme,
een leven vervuld van liefde, diepe vrede en diepe vreugde, van zorg en dienstbaarheid, van eenheid met God.
Dat leven bereiken en leiden
is het doel van alle spiritualiteit en van alle sacramenten en ook van de eucharistie.
Het is mogelijk dat in de Broodrede
een verwijzing naar de viering van de eucharistie in de johanneïsche kerk aanwezig is,
maar een wijzen op een dringende noodzaak
om aan de eucharistie deel te nemen is hier niet aanwezig.
Voor wie deelneemt aan de eucharistie is het geloof in Jezus en de navolging,
hetgeen eveneens met ‘eten’ bedoeld wordt, verondersteld.

Nog drie gegevens eisen bij de verkenning van de Broodrede onze aandacht. Vooreerst die absolute autoriteitsaanspraak van Jezus:
Ik ben het brood des levens.
Ze is slechts één
van de in het evangelie van Johannes voorkomende ‘ik ben’ uitspraken:
- Ik ben het levend water (Jo 4, 10.14);
- Ik ben het licht der wereld (Jo 8, 12. 9, 5);
- Ik ben de deur van de schapen (Jo 10, 7.9);
- Ik ben de goede herder (Jo 11.14);
- Ik ben de verrijzenis en het leven (Jo 11, 25);
- Ik ben de weg, de waarheid en het leven (Jo 14, 6);
- Ik ben de ware wijnstok (Jo 15, 1.5).
In veel van die uitspraken identificeert Jezus zich
met levensnoodzakelijke aardse dingen of met het leven zelf.
In de Broodrede wordt duidelijk dat deze aardse dingen
niet het echte en eeuwige leven geven, maar alleen Jezus dat doet, zoals God redt en leven geeft.
Met deze uitspraken stekt Jezus zich effectief voor als de gelijke van God. Dat blijkt alleen al uit ‘IK BEN’,
een verwijzing naar de openbaring aan Mozes in Exodus 3:
Ik ben die is.
Vervolgens: Petrus erkent de woorden van Jezus als woorden van eeuwig leven

en Jezus erkent hij als die wezensgelijke van God:
en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.
Dit doet ons denken aan de belijdenis van Petrus
in de synoptische traditie, waar Petrus Jezus aanduidt als de Christus, de gezalfde, de Messias.
‘Heilige Gods’ is evenwel geen gebruikelijke messiaanse titel.
In Marcus en Lucas horen we hem in de mond van boze geesten. Die titel plaatst Jezus wel degelijk in de goddelijke sfeer, in God zelf,
en is de erkenning van zijn goddelijk scheppend en leven gevend werk.
Ten slotte: na zijn belijdenis zegt Jezus in het bericht daarover bij Matteüs tot Petrus:
Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona,
want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Ook hier is het geloven en weten Petrus gegeven. Jezus zegt immers als antwoord op het ongeloof:
Al wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik niet buitenwerpen. En dan:
Daarom heb Ik u gezegd,
dat niemand tot Mij kan komen,
als het hem niet door de Vader gegeven is.
Dat geloof een gave is voor wie gehoorzaamt aan de oproep tot navolging en geen prestatie en het ware leven ook geen beloning is voor een prestatie, is eveneens een onverteerbare uitspraak voor de vrome Joodse leerlingen die Jezus van ongeloof beticht.

Muziek om bij te overwegen: https://www.youtube.com/watch?v=qQskhp15Vxc&ab_channel=JoeCaigoy

Lezing uit Egbert DEROOZE & Paul DE WITTE, De Messias en de macht van Rome. Commentaar op het evangelie naar Johannes

De Messias is zelf het brood dat wil gegeten worden.
Pas vanuit die intense verbondenheid met de Messias en het messiaans project kan men deel krijgen aan het ‘leven van de komende wereldtijd’.
Dit leven heeft niets te maken met een leven na een lichamelijke dood, maar met het leven hier en nu,
dat uitkijkt naar een samenleving
waarin gerechtigheid en vrede zich doorzetten.
Verder dit werkjaar 14 maart 2023:
HET ONMOGELIJKE GEBEURT (Jo 11, 1-44)
“Maakt hem los en laat hem gaan.” (Jo 11, 44)
“Maar we kunnen niet volstaan met ons af te vragen wat er toen eigenlijk precies gebeurd is. Het gaat erom de beeldspraak van het tafereel te interpreteren met onszelf in de rol van Lazarus.” (Anselm Grün)

11 april 2023:
EEN GOD DIE SLAAF IS (Jo 13, 1-20)
“Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.” (Jo 13, 8) “Als wij mensen ons geliefd weten, voelen we ons rein en zuiver. Dan houden we op onszelf met schuldgevoelens te overladen. Onvoorwaardelijke liefde bevrijdt ons van zelfafwijzing en zelfhaat.” (Anselm Grün)

9 mei 2023:
LIEFDE DIE GEBOD WORDT (Jo 15, 1-17)

“Dit zeg Ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden.” (Jo 15, 11)
“De onderlinge solidariteit binnen de gemeente is op de eerste plaats uitdrukking van verbondenheid met de Messias.” (Egbert Rooze & Paul De Witte)

13 juni 2023:
VREDE ZIJ U! (Jo 20, 19-31)
Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”    (Jo 20, 29)
“Tomas belijdt dat Jezus, die aan het kruis gestorven is en wiens lichaam daarvan nog de gapende wonde draagt, dat diezelfde Jezus zijn Heer en zijn God is.” (Joop Smit)