Tekst en Onderricht september 2026
“IK GELOOF IN…”
BIJBELSE GRONDSLAGEN VAN ONZE GELOOFSBELIJDENIS
Bijbelteksten:
Genesis 15, 1-6
1 Na deze gebeurtenissen klonk het woord van Jahwe in een visioen tot Abram:
`Gij moet niet vrezen, Abram, Ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot zijn!' 2 Toen zei Abram: `Jahwe, mijn Heer, wat baten mij uw gaven?
Want ik blijf maar kinderloos en de Damasceen Eliezer zal de bezitter van mijn huis worden.'
3 Abram zei: `Gij hebt mij toch geen nakomelingen geschonken, en een onderhorige zal mijn erfgenaam zijn.'
4 Toen werd het woord van Jahwe tot hem gericht:
`Niet hij wordt uw erfgenaam,
uw erfgenaam zal iemand zijn die gij zult verwekken.' 5 Hij leidde hem naar buiten en zei:
`Kijk naar de hemel en tel de sterren, als ge kunt.'
En Hij verzekerde hem: `Zo talrijk wordt uw nageslacht.
6 Abram geloofde Jahwe, en deze rekende hem dat als gerechtigheid aan.
Ps 116, 9-16
9 Thans wandel ik vrij voor Gods aanschijn in het land waar de levenden zijn. 10 Ik geloofde; ook toen ik sprak: 'al te diep word ik nedergebogen',
11 toen ik heb gezegd in mijn nood: 'heel het mensengeslacht is bedrieglijk'. 12 Kan ik ooit vergelden de Heer alwat Hij voor mij heeft volvoerd?
13 De beker des heils wil ik heffen, aanroepen de naam van de Heer, 14 de Heer mijn geloften inlossen ten overstaan van heel zijn volk.
15 De Heer ziet het niet als gering, het sterven van zijn getrouwen.
16 O, Heer, uw knecht mag ik zijn, uw knecht ben ik,
zoon van uw dienstmaagd: want Gij hebt mijn boeien ontsloten.
Mt 8, 5-13
5 Toen Hij in Kafarnaüm aangekomen was,
kwam een honderdman naar Hem toe die zijn hulp inriep met de woorden: 6 “Heer, mijn knecht ligt verlamd in mijn huis en lijdt vreselijk pijn.”
7 Hij sprak tot hem: “Ik zal hem komen genezen.”
8 Maar de honderdman antwoordde:
“Heer, ik ben het niet waard dat Gij onder mijn dak komt,
maar een enkel woord van U is voldoende om mijn knecht te doen genezen.
9 Want al ben ik zelf een ondergeschikte, ik heb weer manschappen onder mij. En tot de een zeg ik: ga, en hij gaat; en tot een ander: kom, en hij komt;
en aan mijn knecht: doe dit, en hij doet het.”
10 Toen Jezus dit hoorde, stond Hij verwonderd en zei tot hen die Hem volgden: “Voorwaar Ik zeg u: Bij niemand in Israël heb Ik een zo groot geloof gevonden. 11 Ik zeg u, dat velen uit het oosten en het westen zullen komen
en met Abraham en Isaak en Jakob zullen aanzitten in het Rijk der hemelen.
12 Maar de kinderen van het Rijk zullen buitengeworpen worden in de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
13 En tot de honderdman sprak Jezus:
“Ga, zoals gij geloofd hebt, geschiede u.”
En op datzelfde ogenblik werd de knecht gezond.
Duiding:
We hebben drie teksten gekozen
waarin het werkwoord geloven of/en het zelfstandig naamwoord geloof aanwezig zijn. Natuurlijk zijn die teksten een Nederlandse vertaling van het Hebreeuws of Grieks.
In het Griekse NT lezen we het werkwoord pisteuoo en het zelfstandig naamwoord pistis.
Dat naamwoord betekent hoofdzakelijk ‘vertrouwen in anderen’.
Als dat woord dan gekozen is om een houding tegenover God of Jezus te benoemen,
dan wordt meteen duidelijk wat met ‘geloof’ bedoeld wordt: vertrouwen.
Ook het werkwoord pisteuoo heeft als grondbetekenis
‘vertrouwen’ of ‘rekenen op’ een persoon, een ding of een verklaring.
Dit werkwoord en het zelfstandig naamwoord
komen respectievelijk ruim 300 en 250 keer voor in het NT, vooral bij Johannes,
In het Hebreeuws is dat niet anders.
Het werkwoord ‘aman betekent ‘betrouwbaar zijn’, ‘bestendig betrouwbaar zijn’. Het heeft in een aantal gevallen te maken met ‘de waarheid zeggen’
of ‘vast op één plaats zijn’, dus een betrouwbaar baken zijn.
De passieve vorm van het werkwoord betekent dan ‘vertrouwd worden’.
Het werkwoord verschijnt ook in een typische Hebreeuwse werkwoordvorm, de hif’il. Deze vormt heeft een zgn. declaratieve betekenis aan het werkwoord:
men bevestigt ermee wat het werkwoord aanduidt als een eigenschap. Dus: ik zeg dat je betrouwbaar bent, ik weet me zeker van je.
Vandaar: ik vertrouw je, in heb vertrouwen in je, ik geloof je.
Ook Hebreeuwse woorden die van het werkwoord ‘aman zijn afgeleid bevatten die grondbetekenis van vertrouwen en betrouwbaar zijn.
Het ons bekende ‘amen betekent zoiets als ‘zeker’ en wordt gebruikt om een eed te bevestigen of om zich aan te sluiten bij een lofprijzing.
‘oomeen is ‘betrouwbaarheid’ en ‘oomen’ is ‘kinderoppas’.
‘amnaah betekent ‘verzorging’, maar ook ‘werkelijk’ of ‘waarachtig’,
en ‘amaanaah is een betrouwbare regeling.
Dit alles moet al duidelijk maken dat ‘ik geloof in’
meer te maken heeft met vertrouwen en waarachtigheid
dan men filosofische of wetenschappelijke waarheden of dogma’s. Ook in het Nederlands hebben het werkwoord ‘geloven’
en het zelfstandig naamwoord ‘geloof’ een verscheidenheid van betekenissen.
‘Ik geloof dat’ wil uitdrukken dat je de feitelijkheid of de waarheid van iets aanvaardt. ‘Ik geloof jou’ verklaart iemand tot waarheidsgetrouw en dus te betrouwen.
‘Ik geloof in’ kan betekenen dat je het bestaan van iets of iemand erkent, maar ook dat je in iemand of iets vertrouwen stelt.
Hoe meer van die betekenissen in de verklaring ‘ik geloof’ vervat liggen,
hoe omvangrijker en zwaarwichtiger de ‘geloofsbelijdenis’ wordt.
Diegene die zo’n geloofsbelijdenis kan afleggen is de mens, deel uitmakende van de natuur en een mensengemeenschap, dus verbonden met de natuur en de omringende wereld.
De mens is zich bewust van die natuur,
van zijn omringende wereld, van zijn medemensen, van zijn eigen bestaan.
Het is een wezen met een bewustzijn en een zelfbewustzijn
dat ‘ik’ en ‘jij’ kan zeggen.
Die mens heeft ook het vermogen om te denken en na te denken,
om bewust te handelen en te spreken en te weten wat hij doet en zegt.
De mens is niet veroordeeld om onbedacht en instinctmatig te handelen en te spreken.
Hij dient eigenlijk niet te zeggen ‘ik wist niet wat ik deed’, ‘wat ik zei’,
tenzij hij werkelijk onwetend is over wat hij doet en zegt.
Bovendien heeft de mens ook besef van goed en kwaad
en is de mens bekleed met innerlijke vrijheid en verantwoordelijkheid.
Mijn bewustzijn is vervuld van mezelf en van alles rondom mij
en alles rondom mij, maar ook in mij is als het ‘jij’, het ‘andere’ tegenover ‘ik’.
Al het andere waarover ik kan ‘nadenken’,
ook mijn gevoelens, verlangens, driften, frustraties, gedachten, en alles wat ik maak, tot stand breng, creëer, zeg, uitspreek.
Dat maken, tot stand brengen, zeggen, spreken, dat geschiedt omdat ik daartoe bewogen wordt, gedreven wordt.
Uiteraard zijn er daar de twee grote behoeften:
bevrediging (van basisbehoeften) beveiliging van mijn lijfelijk bestaan.
Als dat mijn enige motivatie is, dan is mijn leven niet wezenlijk anders dan alle biologische leven
en is leven gelijk aan overleven en biologisch voortbestaan. Dit is echter voor geen enkel mens een zekerheid.
Het leven, overleven en voortbestaan is constant bedreigd.
Maar in de mens is er ook een onbestemd verlangen om ‘meer’ te zijn.
Dit verlangen ontstaat in het bewustworden dat leven, het zijn zelf meer is dan overleven en dat er in mij en rondom mij meer is dan het materiële en zichtbare
en zelfs meer is dan het nu ervaarbare emotionele.
Er is een onbestemd verlangen om met dat meer één te worden, ondanks het lijden en de onbestendigheid van het leven hier, ondanks mijn eindigheid en de eindigheid van alles en allen
die hier mijn geluk bepalen.
De mens verlangt ernaar dit bestaan te overstijgen.
Maar als ik naar iets verlang, betekent dat dan ook dat het bestaat? Of is het enkel een illusie?
Maar waar komt dan dat verlangen vandaan?
En zegt men niet dat geloof en spiritualiteit een kwestie is van verlangen? De mens is vrij om zich naar dat verlangen te richten,
zijn beperkt materieel leven te overstijgen (transcenderen).
Ik kan me aan dat verlangen toevertrouwen, het verlangen om meer te zijn dan, om in eenheid te leven met en dat ondanks angst en wanhoop.
Ik kan aan dat verlangen een antwoord geven in handelen, spreken, beslissen, relaties vormen en zo zin geven aan mijn leven,
meer zin dan alleen maar overleven.
Dat ik dat alles doe is de werking van het verlangen in mij.
In geloofstaal hebben we het over de werking van de genade. En we noemen het je toevertrouwen aan je diepste verlangen en er een antwoord op geven een geloofsdaad, geloven.
Het is kiezen voor een zinvol bestaan,
het is ondanks alles vertrouwen in de zinvolheid van het bestaan.
Dit geloven maakt cultuur en menselijkheid mogelijk en blijkt een vruchtbaar gegeven te zijn.
Het diepste verlangen, het vertrouwen in dit verlangen,
het me toevertrouwen aan dit verlangen en er een antwoord op geven, dat maakt me tot mens.
Mensen zijn het object van hun verlangen ‘God’ gaan noemen,
maar ook de oorsprong van hun verlangen, of het verlangen zelf,
hetgeen mij aanraakt, aanspreekt, roept, motiveert, richting geeft, zin verschaft. Geloven in God wordt dan geloven in dat diepste verlangen,
er bewust van worden, geloven in de waarheid en de zinvolheid ervan, je eraan toevertrouwen en er antwoord op geven.
Spreken over ‘liefde’ kan dat alles verduidelijken…
Liefde is verlangen naar zijn met en zijn voor, naar samen zijn en één zijn, is geloven in de waarheid en de zinvolheid van dat verlangen,
is je eraan toevertrouwen en er antwoord op geven.
Niet voor niets zegt de apostel Johannes: “God is liefde”…
Weerom wordt duidelijk dat geloven niet gelijk te stellen is
met wetenschappelijk, filosofisch of dogmatisch denken en weten, maar meer met een intieme, persoonlijke en vrije overtuiging,
waar mogelijk samen gedragen met veel anderen…
Hoewel wetenschappelijk kennen en weten ook niet zonder vertrouwen kan: vertrouwen in de vastheid en de betrouwbaarheid van de materie,
maar ook in het weten en kennen van anderen,
of in de hypothese waarmee men vertrekt in het onderzoek. Geloven is niet uitsluitend iets religieus.
Er is geloof in liefde en hoop,
in waarden waardoor samenleven mogelijk wordt.
Ieder heeft nood aan geloof en vertrouwen
om in het leven beslissingen te nemen, een antwoord te geven aan een appel. En is niet alle geloof religieus, niet alle religie is echt geloof,
maar is soms alleen vat willen krijgen op het niet-menselijke om het leven hier-en-nu in stand te houden.
Echt religieus geloof is een alomvattend geloof en vertrouwen in een ‘jij’.
In de Bijbel wordt dat geloof eerst zichtbaar in Abraham. Hij wordt aangesproken en geroepen.
Hij wordt zich bewust van een Aanwezigheid die Hem een bestemming openbaart
die meer is en anders is dan zijn hier-en-nu dat hij moet overstijgen, dat Hij moet loslaten, dat hij moet verlaten.
Hij gelooft in die Aanwezigheid, in zijn bestemming, in die roepstem in zich.
Hij vertrouwt er zich aan toe.
Hij geeft er een antwoord op.
Hij heeft er gehoor aan. Hij gehoorzaamt. Geloven wordt gehoorzamen.
In de evangelies wordt dit navolgen.
Geloof wordt een relatie met God van vertrouwen in God.
Voor de christenen een relatie met Christus Jezus zoals met God. Want in die mens openbaart God zich,
zoals Hij zich in heel de schepping openbaart.
‘Ik geloof in God’ is delen in het geloof van Abraham:
Het is aan God geloven: dat Hij er is en was en zal zijn, ondanks.
Het is God geloven: het is mijn diepste verlangen naar eenheid met Hem aanvaarden als waar, waarachtig en betrouwbaar, en dat ondanks.
Dat diepste verlangen noemen we ook ‘belofte’,
de belofte van één zijn met Hem,
van altijd en onvoorwaardelijk aanvaard en opgenomen zijn, van verzoening en vergeving, van nabijheid en kracht, ondanks.
Het is in God geloven: Hem vertrouwen, gehoorzamen, ondanks. Dit is geloof in absolute zin,
in Israël gegroeid in de tijd van de ballingschap
door de verkondiging van profeten zoals de Deutero-Jesaja.
Dan ontstaat ook het monotheïsme en het Bijbelse scheppingsgeloof.
Dit geloof wordt door Jezus in het Johannesevangelie voorgesteld als de voorwaarde om echt en goddelijk te leven, volkomen vredevol en vreugdevol.
Hij benadrukt er ook sterk dat het een genadegave is. Geloof, net als liefde, realiseren we niet.
Jezus noemt het het ‘trekken van de Vader’.
Het geloof is een vrije daad.
Geloven kan er pas zijn als ook ongeloof kan bestaan.
En geloof is altijd geloof ondanks…
Muziek: https://www.youtube.com/watch?v=CAst6SdG_hU&list=RDCAst6SdG_hU&star t_radio=1&ab_channel=ChoirofNewCollegeOxford-Topic
Lezing:
Geloven gelijkstellen met goedgelovigheid
of het religieuze geloven beoordelen op grond van andere (historische) perverteringen, zoals onverdraagzaamheid, zou echter onrechtvaardig zijn.
In de loop van de geschiedenis zijn talloze voorbeelden aan te geven van de positieve uitwerking van echt religieus geloof.
Om slechts één voorbeeld te noemen,
waarvoor we niet zover in het verleden hoeven terug te gaan:
de inzet van Moeder Teresa voor kansarmen en uitgestotenen vertrok toch helemaal vanuit haar diepe geloof?
Het loont de moeite dat geloof van dichterbij te bekijken.
Laten we de intellectuele eerlijkheid opbrengen het te nemen voor wat het wil zijn.
Niet de karikaturen van het geloof,
maar de stralende uitingen ervan zullen ons leren wat het is.(…)
G. Van der Leeuw, dé grote specialist op het vlak van geschiedenis van de godsdiensten, beweert dat het religieuze geloof, dat wil zeggen
het alomvattende vertrouwen van de mens in een God
die hij persoonlijk heeft ontmoet, ontstaan is bij het oude joodse volk.
Hij schrijft letterlijk:
‘Bij dit kleine volk, ergens in een uithoek van de wereld,
heeft zich iets geweldigs voorgedaan: hier is het geloof ontstaan.’
(Bernard SESBOÜÉ, Ik geloof. Een uitnodiging voor de 21ste eeuw, Altiora Averbode|Kok Kampen, 2000, blz.44-45)
Opvolging:
Herlees de Bijbelteksten van en overweeg de betekenis van geloof en geloven in de context.