Onderricht april 2020


26ste jaargang

JEZUS’ BOODSCHAP BETER BEGRIJPEN
BASISBEGRIPPEN VAN DE JOODSCHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT

14 april 2020:
GELOVEN: GEEN LEVENSBESCHOUWING MAAR OVERGAVE
“…opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben.” (Jo 3, 15)


(Caravaggio, De bekering van Paulus)

Gebed:

Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart
en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt,
ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend
in het leven te staan,
liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept
om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk.
Geef dat wij er nooit verstoken van zijn.
Amen.



Bijbellezing uit het evangelie volgens Johannes:

3, 1 Er was onder de Farizeeën iemand die Nikodémus heette.
Hij behoorde tot de voornaamsten van de Joden. 
2 Eens kwam deze in de nacht bij Hem en zei:
“Rabbi, wij weten dat Gij van Godswege als leraar gekomen zijt,
want niemand kan die tekenen doen die Gij verricht, als God niet met hem is.” 
3 Jezus gaf hem ten antwoord:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
als iemand niet wedergeboren wordt kan hij het Rijk Gods niet zien.” 
4 Nikodémus zei tot Hem: “Hoe kan een mens geboren worden als hij al oud is?
Kan hij soms in de schoot van zijn moeder terugkeren
en opnieuw geboren worden?” 
5 Jezus antwoordde: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U;
als iemand niet geboren wordt uit water en geest,
kan hij het Rijk Gods niet binnengaan. 
6 Wat geboren is uit het vlees is vlees,
en wat geboren is uit de Geest is geest. 
7 Verwonder u niet dat Ik u zei: gij moet opnieuw geboren worden. 
8 De wind blaast waarheen hij wil; gij hoort wel zijn gesuis,
maar weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat;
zo is het met ieder die geboren is uit de Geest.” 
9 Nikodémus gaf Hem ten antwoord: “Hoe kan dat geschieden?” 
10 Daarop zei Jezus weer:
“Gij zijt een leraar van Israël en weet dat niet eens? 
11 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij spreken over wat Wij weten
en Wij getuigen van wat Wij gezien hebben,
maar onze getuigenis aanvaardt gij niet. 
12 Wanneer ge zelfs niet gelooft als Ik u spreek over aardse dingen,
hoe zult gij dan geloven, als Ik spreek over hemelse dingen? 
13 Nooit is er iemand naar de hemel geklommen,
tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des Mensen. 
14 En deze Mensenzoon moet omhoog worden geheven,
zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, 
15 opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben. 
16 Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad,
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan,
maar eeuwig leven zal hebben. 
17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen,
maar opdat de wereld door Hem zou worden gered. 

Onderricht:

Er is een innig verband in het Johannesevangelie tussen ‘geloven’ en ‘leven’
en wel deze, dat geloven de voorwaarde is om te leven,
om aan hét leven deelachtig te zijn.
Er is soms sprake van ‘eeuwig leven’.
De termen ‘leven’ of ‘eeuwig leven’ duiden in het Johannesevangelie
hetzelfde aan als het ‘Rijk Gods’ in de andere evangelies.
God wil dat wij mensen ‘leven’, het ‘eeuwig leven’ verwerven,
dat wij het ‘leven intreden’, het ‘Rijk Gods intreden’, eraan ‘deelnemen’.
Liefde is het leven van anderen verlangen en willen
en er zorg voor dragen dat zij leven.
God is liefde. Hij is verlangen naar ons leven.
Daarom heeft God zijn Zoon gezonden,
daarom is het Woord vlees geworden,
daarom is God mens geworden.

Het leven dat God aan de mens wil geven is het ‘eeuwig leven’.
‘Eeuwig’ is hier niet een tijdsaanduiding,
maar het woordje wijst erop dat het leven waarvan hier sprake is
niet het louter aardse en vergankelijke leven is,
het leven dat onderworpen is aan de wetten van de natuur en de kosmos.
Maar het is ook niet het leven onderworpen aan de wetten van de wereld,
aan de behoeften aan bevrediging, beveiliging en bevestiging,
aan de drang naar bezit, macht en eer,
aan de druk tot consumptie en individualistische eigenheid.
Die het ‘eeuwig leven’ leidt, ook in dit aardse bestaan
is vrij van deze wetten en dwang, is daarvan door het geloof bevrijd
en geniet dus van de ‘vrijheid van de kinderen Gods’.
De gelovige is vrij van angst en zelfzucht,
ook vrij van de angst voor de dood en vrij van zonde,
datgene wat de mens door zijn angst en zelfzucht van God vervreemdt
en ook van zichzelf en van zijn medemensen.
Het ‘eeuwig leven’ dat we door het geloof verwerven
is een leven in vrijheid, een leven van volkomen vrede en vreugde,
een leven waarin we genieten van de gave van de Geest,
een leven in diepe innerlijke gemeenschap met Christus
en daardoor ook in diepe eenheid met God.
Het is een leven waarin we ‘kennis’ van God hebben, God kennen.

Geloven is dus de voorwaarde.
In het Johannesevangelie is het vereiste geloof het geloof in Jezus.
Hij is het in wie God zich openbaart
en door wie Hij zijn ‘levensaanbod’ doet.
Geloven is dat aanbod in Jezus aannemen.
Maar is dan ‘geloven in Jezus’?

Het is duidelijk dat in het Johannesevangelie
de wonderen, de tekenen die Jezus verricht, tot doel hebben,
het geloof in Hem te wekken of te sterken.
Maar het daaruit ontstane geloof, de erkenning van de bijzonderheid van Jezus,
zelfs de erkenning van de goddelijke kracht die in Hem aanwezig is,
is nog niet het leven gevende geloof,
eigenlijk, het geloof dat mogelijk maakt dat God in Jezus leven geeft.
Tot heel wat leerlingen, die Jezus’ tekenen hebben gezien
en Hem daarom gevolgd zijn, zegt Jezus onomwonden dat ze niet geloven (Jo 6,64).
Geloven is uit vrije wil ja zeggen op het genadevolle levensaanbod in Jezus,
is uit vrije wil inspelen op genade.
Maar dat is meer dan een bewonderende erkenning van goddelijkheid,
meer dan een enthousiast proclameren van Jezus’ eigenheid,
meer dan een fanatiek belijden van christelijke waarheden en waarden.
In de synoptische evangelies wordt dat meer ‘bekering’ en ‘navolging’ genoemd.
Het gaat daarbij om een totale herschepping van het bewustzijn, van het denken
en als gevolg daarvan, van het bestaan, van de manier van zijn.
We hebben reeds enkele kenmerken van de nieuwe zijnswijze,
van het nieuwe leven aangegeven:
vrijheid, onvoorwaardelijke liefde, volkomen vrede en vreugde,
eenheid met God in eenheid met Christus.
We mogen stellen dat de vrijheid, het bevrijd worden en zijn,
de basisingesteldheid is van het nieuwe leven.
Die innerlijke vrijheid wordt in de Bergreden aangeduid als ‘arm van Geest’.
‘Arm’ heeft hier dus een uiterst positieve betekenis: vrij, open, ontvankelijk.
In zijn gesprek met Nico heeft Jezus het over de noodzakelijke wedergeboorte.
Dit woord duidt de herschepping of de transformatie,
die door het geloof bewerkt en gerealiseerd wordt,
- beter, die door de gave van de Geest in ons tot stand komt - aan.

Herschepping of transformatie wijst op een radicale verandering
die slechts kan plaatsgrijpen als er een breuk is met het verleden
en als gebroken wordt met de wetten die het verleden beheersten:
die van het ego of van het collectieve ego, de massa, de wereld.
De herschepping grijpt plaats in een geloofsproces
dat geen ander kan zijn dan een ‘bekeringsproces’.
Je bekeren is tot geloof komen.
Het Griekse woord voor bekering metanoia
wijst erop dat bekering in de eerste plaats een andere manier van denken inhoudt,
eigenlijk, een leven met een ander bewustzijn.
We zouden ook kunnen spreken van ‘verlichting’, ‘illuminatio’,
de noodzakelijke fase die elk proces van spirituele geboorte kenmerkt.
Het betreft de overschakeling naar een hoger bewustzijnsniveau,
het aannemen van het bewustzijn en de gezindheid van de Godmens.
Evelyn Underhill heeft het over deze fase
als ze spreekt over de aanvang van het spirituele leven.
Ze heeft het over de ontdekking, het bewustworden,
dat een leven, dat louter gevuld is door het zoeken van een antwoord
op onze behoeften aan bevrediging, beveiliging en bevestiging,
het leven niet is, dat er een ander leven moet zijn, een andere zin in het leven.
Dat bewust worden valt samen met het bewust worden van een andere werkelijkheid waarin de werkelijkheid en mijn leven is opgenomen, een groter en zingevend geheel.
En samen daarmee komt ook het bewust worden, het inzicht, het besef,
dat echt leven, mezelf zijn, volkomen zijn, een leven is dat bewust beleefd wordt
als opgenomen in dat groter geheel en er ook in overeenstemming mee is.
Het besef opgenomen te zijn in een groter geheel,
geborgen te zijn in een zingevende werkelijkheid,
kan ook de ontdekking meebrengen van je plaats in het geheel,
van je roeping, van je ware identiteit.
In geloofstaal en in de geloofsbeleving is die werkelijkheid uiteraard ‘God’.
Christus bracht ons die verlossende verlichting, het verlossend bewustzijn,
schenk ons zijn bewustzijn, zijn gezindheid, zijn Geest,
die ons transformeert, die ons opnieuw doet geboren worden.

Kenmerkend voor het getransformeerde leven, het spirituele leven, het geloofsleven,
is de overeenstemming van mijn leven met Gods wezen: liefde.
Het is een onvoorwaardelijk liefde.
Dat houdt in dat die liefde verder gaat, dat het goede en rechtvaardige verder gaat
tegen alle beter menselijk weten in, tegen alle menselijke hoop in.
Geloof is de kunst van een leven in liefde
die alle moedeloosheid weerspreekt,
is inzet die transcendeert, is verzet tegen de begrenzing door angst en zelfzucht gesteld.
Geloof en liefde gaan daarom hand in hand met hoop.
Geloof, hoop en liefde.
Geen van deze drie laat zich begrijpen zonder de andere twee.
De hoop en het geloof, die aan de liefde haar onvoorwaardelijk karakter verlenen,
zijn niet het resultaat van een ziekelijke of naïeve verbeelding,
noch van wensdromen van angstige, zwakke, kwetsbare en begerige mensen,
noch van een oppervlakkig optimisme, noch van enthousiaste overmoed,
maar ontspringen aan een oervertrouwen
die het mogelijk maakt dat men in iedere omstandigheid
de sprong kan maken om … echt te leven, ook al betekent dit … sterven.
Geloof is het samengaan van vertrouwen, van hoop,
van de kracht tot onvoorwaardelijke liefde, van de kracht tot lijden en zelfgave,
van de kracht tot inzet en verzet, van de kracht tot dromen.
Het is niet rekenen op ‘succes’!!!
Het is ook verder gaan als de kans op succes in deze wereld nihil is.


Aanroeping:

Eeuwige, onze god,
wij die u nooit hebben gezien,
zie ons hier staan.
Wij die van u hebben gehoord,
hoor gij ons aan.
Uw naam is dat gij mensen helpt,
wees onze hulp.
En dat gij alles hebt gemaakt,
maak alles nieuw.
En dat gij ons bij name kent,
leer ons u kennen.
Die bron van leven wordt genoemd,
doe ons weer leven.
Die hebt gezegd: ik zal er zijn,
wees hier aanwezig.

Lied: Sta gelovig in het leven (ZJ 755)

Sta gelovig in het leven,
laat je hoop het niet begeven,
laat je liefde zichtbaar zijn.
Wees eenvoudig bij de mensen,
wees gelukkig met hun wensen,
wees tevreden elke dag.

Leer waarderen al wat klaar is,
leer bewond’ren al wat waar is,
leer te danken met een lach.
Blijf waarachtig in je denken,
blijf aan zwakken aandacht schenken,
blijf zachtmoedig in je doen.

Durf te dienen alle dagen,
durf de last met and’ren dragen,
durf te luist’ren met je hart.
Laat de Heer jouw weg verlichten,
laat zijn boodschap jou berichten
dat zijn komst jouw toekomst is.

Psalm 22:

2 Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten,
ver van mijn roepen om uitkomst,
ver van mijn schreien om hulp.
   3 Bij dag roep ik, mijn God - Gij blijft zwijgen,
bij nacht - en ik word niet gestild.
   4 Gij die in heiligheid troont,
Gij die van Israël de roem zijt,
   5 op U hebben onze vaderen vertrouwd;
zij vertrouwden en Gij bracht hun uitkomst.
   6 Tot U riepen zij en er kwam redding:
niet beschaamd werden die op u bouwden.
   7 Doch ik - een worm en geen mens,
spot der schare, veracht door het volk.
   8 Die mij zien treffen mij met hun hoon,
grijnzen smadelijk, schudden het hoofd:
   9 'hij wentelt zijn last op de Heer!'
'Die zal hem wel komen verlossen,
die bevrijdt hem: hij staat in zijn gunst!'
   10 Gij deed mij de moederschoot uitgaan,
aan haar borst hebt Gij mij gevlijd;
   11 u viel ik toe, nauwelijks geboren,
van mijn oorsprong af zijt Gij mijn God.
   12 O, blijf dan niet verre van mij:
nu is mij wat dreigde genaderd;
en er is geen mens die mij helpt.
   13 Een troep stieren staat om mij heen,
mij omsingelen de bisons van Basan,
   14 en dreigend, met wijd open muil,
verscheurende, brullende leeuwen.
   15 Als water dat wegloopt verga ik,
alsof heel mijn gebeente is ontwricht;
mijn hart lijkt geworden tot was,
het begint te begeven van binnen.
   16 Een stuk potscherf - zo droog is mijn keel,
en mijn tong voelt gekleefd in mijn mond:
stof des doods - daarin laat Ge mij liggen.
   17 Een troep honden is om mij heen;
rond mij hokt de wreedaardige bende
die mijn handen doorstak en mijn voeten.
   18 Al mijn beenderen kan ik tellen -
en zij komen mij zien, mij bekijken,
   19 zij verdelen samen mijn kleren:
er wordt om mijn mantel geloot.
   20 Gij, o Heer, houd U dan niet ver,
Gij mijn kracht, kom mij ijlings te hulp;
   21 houd mijn leven gered van het zwaard,
van de moedwil der honden dit laatste;
   22 bewaar mij voor de muil van de leeuw,
voor de horens der bisons mij schamele.
   23 Dat mijn broeders uw naam ik mag melden,
uw lof zingen temidden der schare;
   24 die de Heer vreest, zingt Hem uw lof,
geeft Hem eer, al gij nazaten Jakobs,
ducht Hem, al gij nazaten Israëls!
   25 Want Hij heeft niet veracht, niet versmaad
de vernederde in zijn vernedering,
zijn gelaat niet van hem gewend;
Hij hoorde naar wie tot Hem schreide.
   26 U mijn lof waar de schare bijeen is:
zo toch los mijn geloften ik in
ten overstaan van wie Hem vrezen.
   27 Eenmaal stillen de armen hun honger;
loven mogen de Heer die Hem zoeken;
hun hart vinde leven voor immer.
   28 In dit weten bekeert tot de Heer zich de aarde
- tot haar verste grenzen,
buigen zich voor zijn aangezicht neer
alle stammen der heidense volken.
   29 Want de koningsmacht is aan de Heer:
Hij is heerser over de volkeren.
   30 Dan zullen wie rijk zijn op aarde
Hem nederig hulde bewijzen,
dan zullen knielen voor Hem
die in het stof zijn gezonken,
die geen kracht hadden verder te leven.
   31 Hun nakomelingschap zal Hem dienen
en zegt zijn nageslacht wie de Heer is.
   32 En dit komt zijn gerechtigheid melden
aan het volk dat geboren gaat worden.
Omdat het door Hem is volbracht.
   Eer zij de heerlijkheid Gods:
Vader, Zoon en heilige Geest.
Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Lezing uit Pinchas LAPIDE, Het leerhuis van de hoop. Joodse geloofservaringen voor christenen van vandaag.

Nadat koningin Ester drie dagen lang gevast en gebeden heeft,
stelt zij zich vrijwillig bloot aan levensgevaar om haar volk te redden.
Haar onwankelbaar godsvertrouwen drukt zij daarbij uit
in zes Hebreeuwse woorden die tot een samenvatting
van gelovig vertrouwen zijn geworden:
‘Kom ik om, dan kom ik om.’ (Ester 4,16) –
dat is: ‘maar toch hoop ik op Hem.’
Wat is de bron van een dergelijke geloofskracht?
Dat is de blijde boodschap van beide Testamenten
die de scherp horende zegt
dat machteloosheid geen zwakheid hoeft te zijn
noch dat mislukken identiek is met falen
maar integendeel een poort naar een nieuw vertrouwen kan ontsluiten.
‘God heeft vele namen.’ heeft Martin Buber gezegd,
‘’Succes’ bevindt zich daar niet onder.’
Niets anders getuigt de lijdensweg van de Nazarener
en de tweeduizendjarige pelgrimsweg van zijn broeders
die Jesaja ‘degenen die op God hopen’ noemt,
de ‘gevangenen van de hoop’, zoals ze bij Zacharia heten.
Het is geen goedkope hoop die verliefd is op gelukken,
maar een aanknopen bij God
dat ook aan mislukken de hoop weet te scherpen
teneinde uit droefheid troost, uit verlatenheid vertrouwen
en uit lijden nieuwe krachten te putten. (…)
Het gaat hier niet om verheerlijking van het lijden
noch om krukken voor zwakkelingen,
maar een daadkrachtig vertrouwen op een hoger geleid-worden. (…)
Het is door deze door mislukking en beproeving aangevuurde hoop
die aanspoort tot het ‘doen van de waarheid’, zoals Jezus gezegd heeft.
Wij hebben haar, deze macht van de hoop,
in het zog van onze schijnsuccessen, onze angst voor een crisis
en paniekmakerij haast verleerd.

Stilte – Persoonlijk gebed - Onze Vader




Afsluitend gebed:

Vader,
wij leven met verhalen van mensen
die U hebben ontmoet, U hebben herkend
en in U hun vertrouwen hebben gesteld.
Nooit meer was hun leven als tevoren.
Gij werd hun licht, hun rots, hun huis.
Open ook onze geest en ons hart voor U
zodat ook wij ons bestaan hechten aan U
en Gij in ons en met en door ons
zegen moogt zijn in deze wereld.
Roep ons steeds weer tot dit leven.
Amen.

Lied : Hij die gesproken heeft (ZJ 939)

Hij die gesproken heeft een woord dat gáát.
Een tocht door de woestijn, een weg ten leven.
Een spoor van licht dat als een handschrift staat
tegen de zwartste hemel aangeschreven.
Hij schept ons hier een nieuwe dageraad.
Hij roept ons aan, 'Ik zal jou niet begeven'.

Hij die ons in zijn dienstwerk heeft gewild,
die het gewaagd heeft onze hand te vragen,
die ons uit angst en doem heeft weggetild
en ons tot hier op handen heeft gedragen.
Hij die verlangen wekt, verlangen stilt.
Vrees niet, Hij gaat met ons, een weg van dagen.

Van U is deze wereld, deze tijd.
Gij hebt uw stem tot op vandaag doen klinken.
Uw Naam is hartstocht voor gerechtigheid,
uw woord een bron waaruit wij willen drinken.
Gij die tot hiertoe onze toekomst zijt;
dat wij niet in vertwijfeling verzinken.

En verder dit werkjaar:
12 mei 2020:
LIEFDE: MEER DAN EEN EMOTIE
“Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad.” (Jo, 15, 12)
9 juni 2020:
(EEUWIG) LEVEN: EEN VEELEISENDE ONDERNEMING
“Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” (Mc 10, 17)